Dit artikel is exclusief voor abonnees, maar we bieden het u gratis aan.
TUSSEN ROTSKOEPEL EN KLAAGMUUR. Na de oorlog
| Jetteke Van Wijk
LANGER dan een maand leek het noorden van Israël nog het meest op Pompeji. In steden als Nahariya en Kiryat Shmona was het alsof de klok bleef stilstaan op het moment dat de eerste honderd katjoesja's insloegen. De straten waren uitgestorven, de winkels dicht, en het merendeel van de stoplichten stond op zwart of knipperend oranje. Het enige omgevingsgeluid was dat van Israëlisch artillerievuur, Hezbollah-raketten, brandenblussende helikopters en loeiend luchtalarm.
Natuurlijk leefden niet alle twee miljoen inwoners van het noorden permanent in de schuilkelders. Een deel - mensen met geld of met vrienden buiten het oorlogsgebied - koos ervoor om van de oorlog een wrang soort vakantie te maken en vluchtte naar rustiger oorden. Anderen brachten hun gezinnen in veiligheid, maar moesten zelf noodgedwongen aanblijven om op de ambulances te rijden of de ondernemingen te bemannen.
In kibboets Sa'ar bijvoorbeeld, waar, op zes kilometer van de grens met ...