Column De Mening
Het monopolie van Maya de Bij
In Plopsaland gaat het om de centen, niet om de kinderen.
Bumba, Wickie, Maya en Plop: je weet wie erachter zit, maar niet wie erin zit.
Saskia Meysman
Afgelopen zomer begeleidde ik een theatervakantie voor kinderen. ‘Bedenk maar wie jullie willen zijn’, zei ik, en ik knipte een theaterspot aan. Een van de kinderen ging in het licht staan en begon met zijn armen te wapperen. ‘Wie ben je?’ vroeg ik. ‘Maya de Bij!’ riep hij. ‘En kan je nu zelf iemand bedenken?’ Hij fronste even en begon toen sneller met zijn armen te wapperen: ‘Nu ben ik Maya de Bij met een speedturbo op haar rug!’ ‘Oké, en kun je ook iets bedenken dat je niet op televisie hebt gezien?’ vroeg ik. Hij liet zijn armen slap naast zijn lichaam vallen. ‘Ik ken niks anders’, mompelde hij.
Daaraan moest ik denken toen ik eerder deze week het nieuws hoorde dat Steve Van den Kerkhof, ceo van Plopsaland, ontslagen werd na een jarenlang schrikbewind. Een cultuur van dag en nacht beschikbaar zijn, van vernederingen en verdeel-en-heerstactieken: het zijn maar enkele van de voorbeelden die (ex)-medewerkers aanhaalden in de media.
De Plopsagroep telt tien parken in binnen- en buitenland en realiseert meer dan de helft van de totale omzet van Studio 100. ‘Niet alle mensen kunnen in zo’n groeiverhaal mee volgen’, zei Van den Kerkhof zelf over de beschuldigingen. Dat is Plopsaland duidelijk: een groeiverhaal waar winstbejag prioriteit is. In zo’n bedrijfscultuur is het snel gebeurd: een uitbarsting hier, een dreigementje daar. Als je zo doordrongen bent van dat groei-idee, zou je bijna gaan geloven dat het doel de middelen heiligt.
Wat het voor mij extra wrang maakt, is dat het hele bedrijf draait op het plezier en de verbeelding van miljoenen kinderen. Het stemt tot nadenken: is het normaal dat een grootschalig, winstgedreven bedrijf waar zulke wantoestanden voorkomen het monopolie heeft op de verbeelding van kinderen? Ik moet toegeven: ooit was ik zelf een van die miljoenen kinderen in Plopsaland. De Vleermuis bezorgde mij een euforische ervaring die ik me nog altijd herinner. Kon het me iets schelen wie er in die eeuwig lachende Maya de Bij-pakken zat? Tuurlijk niet. Waarschijnlijk deert het de meeste kinderen niet, maar dat betekent nog niet dat het niet schadelijk is.
Ik denk terug aan dat jongetje van op theaterkamp dat geen enkel ander personage dan Maya De Bij kon bedenken. Op zich is er niks mis met opgroeien met figuren die je niet zelf hebt bedacht – verhalen zetten de geest net aan om zelf aan het verzinnen te slaan. Problematisch wordt het als die figuren zijn bedacht door een bedrijf dat in eerste instantie helemaal niet (meer) uit is op het prikkelen van die kinderlijke verbeelding, maar op de gigantische winst die ze uit de figuren kan slaan. Dan wordt de Maya de Bij-jongen in de theaterspot nogal zielig.
Lang vóór de hele Studio 100-gekte trok Gert Verhulst naar een toneelschool om er auditie te doen. Hij werd afgewezen, waarop hij televisiepresentator werd en het idee van een pratende hond bedacht. ‘Ik schrijf al mijn hele leven liedjes en gedichten’, zei Verhulst ooit. ‘Als kind speelde ik toneel en bouwde pretparkjes.’ Het hele Studio 100-verhaal moet als een oprecht idee ontstaan zijn. Alleen verschoof de focus onderweg en dat is jammer. Kinderen en hun verbeelding zijn het kostbaarste wat we hebben. Laten we die verbeelding nooit beschouwen als iets dat louter om te zetten valt in kapitaal. Dan hoeft een medewerker in Maya de Bij-pak aan het eind van een lange werkdag haar eeuwig lachende masker niet af te zetten om daarna in tranen uit te barsten.
Mona Thijs is theatermaakster. In ‘De Mening’ geeft elke week een andere gastschrijver zijn mening over de actualiteit.