opinie Nationalisme
Woke, een activistische minderheid? Dat zijn nationalisten net zo goed
Bart De Wever wil met zijn pamflet Over woke zijn nationalistisch programma weer doen aansluiten bij de ‘grondstroom’ in de Vlaamse samenleving, schrijft Stefaan Marteel. Maar het manoeuvre is historisch zwak onderbouwd.
In augustus 2011 vertelde Bart De Wever in DS Weekblad hoe hij een van zijn belangrijkste inzichten had verworven door het boek Social preconditions of national revival in Europe (1985) van de Tsjechische historicus Miroslav Hroch te lezen: ‘Wat een inzicht! Nationalisme dat succesvol wil zijn, schreef Hroch, mag de natie niet als doel zien. Het moet de natie als middel zien om thema’s aan te pakken waar grote groepen van wakker liggen. (…) Als je die boodschap als politicus onderbouwd kunt brengen, is het bingo.’ Dat inzicht heeft de N-VA-voorzitter er ongetwijfeld mee toe gebracht het pamflet Over woke te schrijven – als een manier om zijn nationalistische programma opnieuw aansluiting te laten vinden met de Vlaamse ‘grondstroom’.
Dat blijkt althans als De Wever de natie tot het belangrijkste doelwit van de wokisten verheft, en zo mensen die kritisch staan tegenover woke uitnodigt zich tot zijn ideologie te bekeren: ‘Na het terugvallen van het christendom tot een tandeloze en stilaan louter culturele status, is het nationalisme het zwarte beest bij uitstek dat genadeloos afgeslacht moet worden.’ Aan het slot van zijn boek brengt hij zijn Vlaams-nationalistische strijd ook expliciet in verband met de strijd tegen woke: ‘Vlaanderen is onze democratische gemeenschap. De Vlaamse identiteit is derhalve het enige vehikel dat deze relance naar een (h)echte res publica kan dragen. Daarvoor is op de eerste plaats een omslag nodig in de intellectuele cultuur weg van het postmodernisme/wokisme.’
Het tegenargument dat Joris Luyendijk gaf in De zevende dag, dat de extremistische strekking binnen de wokebeweging, die De Wever als uitgangspunt neemt, uit hooguit 200 mensen bestaat, maakt op De Wever weinig indruk: het zijn vaak ‘activistische minderheden’ die door middel van radicale ideeën de geschiedenis bepalen. Als historisch voorbeeld verwijst hij graag naar de jakobijnen, en hoe die Lodewijk XVI van kant maakten en de Franse Revolutie in een terreurbewind lieten ontsporen.
Nationalistische onruststokers
Op de twee extremistische minderheden van de wokisten en de jakobijnen na beschrijft De Wever de geschiedenis als een onpersoonlijk, rationeel proces waar weinig toevalligheden of botsende ideeën aan te pas kwamen. Zo beschrijft hij de Franse Revolutie als ‘een scharniermoment waarop het ancien régime (…) begint over te gaan in de moderniteit’. Sindsdien is onze samenleving ‘meer en meer gaan berusten op ratio, burgerlijke rechten en vrijheden en volkssoevereiniteit’, en dat resulteerde in ‘de natiestaat gebaseerd op de principes van de verlichting’. Een vrijwel onvermijdelijke transitie, zo lijkt het wel, tot het in de 20ste eeuw met de opkomst van het postmodernisme fout liep.
Wat De Wever daarbij onder de mat veegt, is hoezeer de nationale bewegingen en nationalisten in de Europese geschiedenis zelf activistische minderheden waren. Zelfs nationale bewegingen die in de 19de eeuw slaagden in hun opzet om een natiestaat op te richten, moesten bekennen dat dat helemaal niet was wat de meerderheid van de bevolking wou. De uitspraak ‘fatta l’Italia, bisogna fare gli italiani’ (We hebben Italië gemaakt, rest ons nu nog Italianen te maken) van Massimo d’Azeglio spreekt in dat verband boekdelen. Over de Duitse nationalisten, toch ook behorend tot de succesvolste natiebouwers van de 19de eeuw, schrijft de Britse historicus Mark Mazower: ‘De Duitsers wakker schudden voor de waarheid van het nationalisme was de zelfopgelegde missie van een minderheid van onruststokers: het zou bijna een eeuw duren voor hun boodschap de overhand kreeg.’ Historici hanteren in dat verband sinds enige tijd het begrip ‘nationale onverschilligheid’: ‘gewone mensen’ lieten zich vaak helemaal niet meezuigen in de nationalistische maalstroom.
Toch valt het moeilijk te ontkennen dat burgerschap en nationaliteit in het moderne Europa in toenemende mate als synoniemen werden beschouwd. Het werd in de Europese politiek uiteindelijk een dominant denkkader, zoals Hannah Arendt in The origins of totalitarianism (1951) heeft beschreven, dat ‘ware vrijheid, ware emancipatie en ware soevereiniteit alleen verkregen kunnen worden door middel van volledige nationale emancipatie’.
Kosmopolitisme en verlichting
Maar dat was volgens Arendt zeker geen toe te juichen evolutie. En ook vóór haar was het nationalisme zelden onbevochten gebleven. De universalistische en federalistische aspiraties, kenmerkend voor het revolutionaire tijdvak op het einde van de 18de eeuw, verdwenen niet na de excessen van de Franse Revolutie. Toen Giuseppe Mazzini ging ijveren voor een unitair-nationale Italiaanse staat, schreef zijn opponent in de republikeinse beweging, Carlo Cattaneo, een essay over La cittá come principio ideale delle istorie Italiane (1858). Hij wilde de traditie van stedelijk zelfbestuur in leven houden, maar geloofde ook dat decentralisatie en federalisme het pad vormden naar grotere, transnationale politieke verbanden.
Een vergelijkbare kritiek op de Italiaanse eenmakingsbeweging liet de Franse anarchist Pierre-Joseph Proudhon optekenen vanuit Brussel. Tegenover de ‘nationalités particulières’ van de lokale entiteiten stond volgens Proudhon de ‘nationalité abstraite’ waarnaar de nationalisten streefden; het ‘republicanisme de tous les siècles’ hield daarentegen het toekennen in van ‘leven, activiteit en onafhankelijkheid’ aan ‘elke nationaliteit, provincie of commune’.
De Parijse Commune van 1871 streed tegen het Franse nationale leger onder ‘le drapeau de la république universelle’; onder anderen de bekende geograaf en communard Elisée Reclus nam de nationale grenzen (‘ces frontières qui sont des ennemies d’hommes sympathiques’) expliciet op de korrel.
Het waren overigens zeker niet alleen radicalen die het nationalisme afwezen. In Groot-Brittannië huiverde de katholieke Lord Acton voor het nationaliteitenprincipe, hij zag het als een bedreiging voor de traditionele rechten en vrijheden. Hij pleitte onomwonden voor multinationale staten, want ‘de aanwezigheid van verschillende naties onder dezelfde soevereiniteit (...) biedt bescherming tegen de slaafsheid die bloeit in de schaduw van een unieke autoriteit’.
In de mate dat woke vereenzelvigd kan worden met aanvallen tegen de natiestaat of nationale identiteit, kan de beweging dus bogen op een rijke intellectuele traditie, en kun je haar niet reduceren tot een postmodernistische aanval op de ‘waarden van de verlichting’. Het antinationalisme heeft minstens even diepe wortels in het verlichtingsdenken en de Europese geschiedenis als het nationalisme zelf.