Het Hunterian Museum in Londen zal na heropening niet langer het 18de-eeuwse skelet tonen van Charles Byrne, een man die leed aan een groeistoornis. Het skelet werd op onethische wijze bekomen. Maar de laatste wil van ‘de Ierse reus’ wordt nog steeds niet ingewilligd.
Hij was 2,31 meter groot en stond bekend in de 18de eeuw als een van de grootste mensen ter wereld: Charles Byrne, of ‘de Ierse reus’. Geïnteresseerden – veelal studenten geneeskunde – konden eeuwenlang zijn skelet bewonderen in het Hunterian Museum. Dat is een museum in Londen gewijd aan anatomie, dat deel uitmaakt van het Royal College of Surgeons. Het museum is al vijf jaar dicht wegens renovatiewerken en zou in maart opnieuw opengaan, maar dan zonder ‘de Ierse reus’. De museumdirecteur vindt het niet langer ‘gepast’ om het skelet tentoon te stellen.
Freakshow
Tijdens zijn leven werd Byrne opgevoerd als in een freakshow. Hij was geboren in eenvoudige omstandigheden in een dorpje in Noord-Ierland, in de county Derry. Om geld te verdienen vertrok hij als tiener naar Schotland, waar hij al spoedig enige faam vergaarde. De nachtwachten van Edinburgh keken ervan op dat hij zijn pijp kon aansteken aan de straatlantaarns zonder op zijn tippen te staan. Hij begon een inkomen te vergaren door zichzelf op te voeren als de ‘Ierse reus’.
Toen hij als 21-jarige aankwam in Londen in 1782 werd hij daar meteen een sensatie. Hij werd er opgevoerd als curiositeit ter vermaak van het publiek. De kranten berichtten over ‘de levende kolos’ of ‘de schitterende Ierse reus’. Het leverde hem ook een hit op in het Londense theater.
In werkelijkheid leed Byrne aan een toen nog onontdekte groeistoornis. Hij had een goedaardige tumor in zijn hypofyse, die acromegalie en gigantisme veroorzaakte. Zijn gezondheid ging scherp achteruit nadat hij was beroofd tijdens een nacht in zijn favoriete pub. Omdat hij zijn verdiensten altijd in cash bij zich droeg, was hij na afloop berooid. Twee maanden later overleed hij, amper 22 jaar oud.
Laatste wil
De een zijn dood is de ander zijn brood: het duurde niet lang eer zijn lijk werd opgeëist door de anatomist John Hunter, naar wie het Hunterian Museum is genoemd. Hunter had Byrne al bij leven geld geboden voor zijn lijk. Om niet te belanden op Hunters tafel had Byrne expliciet geregeld dat zijn vrienden hem na zijn dood zouden opsluiten in een verzegelde, loden kist en hem vervolgens een zeemansgraf zouden geven. Maar Hunter slaagde erin om het lijk te onderscheppen terwijl het al onderweg was naar de haven van Margate. Hij betaalde de vrienden van Byrne daar 500 pond voor.
Hunter stripte het lijk tot de botten en stelde het skelet drie jaar later tentoon in zijn persoonlijke museum aan Leicester Square. Zo bleef het bijna twee eeuwen lang te bezichtigen. De kentering kwam in 2011, met een oproep in het British Medical Journal om daar een einde aan te maken en om het skelet in zee te laten ‘zoals Byrne zelf wilde’. De roep daartoe werd vooral vanuit de anatomische wetenschap de voorbije jaren almaar luider, ondersteund door onderzoek.
Het museum heeft beslist om het skelet nu te verwijderen, maar weigert in te gaan op wat algemeen aanvaard wordt als zijn laatste wil. De reden is dat er geen schriftelijke bewijzen zijn van zijn wilsbeschikking, die slechts mondeling werd overgeleverd. Het museum behoudt het skelet in de collectie en houdt het ter beschikking voor verder onderzoek. Het zal in de expositieruimte worden vervangen door een portret van John Hunter, geschilderd door Joshua Reynolds in 1789. Daarop zijn de voeten van Byrnes skelet te zien, bungelend boven het hoofd van Hunter.