recensie Muziek
Een boek als een radioprogramma
Bob Dylan heeft een nieuw boek uit, op zijn 81ste! Geen vervolg op zijn impressionistische autobiografie Chronicles, jammer genoeg, maar een onevenwichtige verzameling columneske essays over liedjes van anderen. Wat moeten we daar nu mee?
epa
BOB DYLAN
The philosophy of modern song
Vertaald door Robert Neugarten, Spectrum, 340 blz., 29,99 €
Laten we dit voor ogen houden: Bob Dylan heeft in 2016 de Nobelprijs Literatuur gekregen voor zijn songteksten, niet voor zijn proza. Wat niet wegneemt dat de man mooie volzinnen op papier kan zetten. Dat bewees hij als twintiger al met zwierig geschreven, zij het onbegrijpelijke liner notes op zijn albumhoezen. Hij bewees het in 1966 ook met Tarantula, al was dat eerder een verzameling experimentele (en dus ook onbegrijpelijke) prozagedichten. Hij bewees het in 2004 voor eens en voor altijd met Chronicles, een prachtig geschreven boek waarin hij flarden uit zijn leven erg gedetailleerd en levendig op papier zette. In die autobiografie had hij het – typisch Dylan – over de artistiek minst interessante periodes uit zijn leven (de jaren 80!), waardoor veel fans op hun honger bleven en uitkeken naar een vervolg. Dat zou er zeker komen, aangezien de ondertitel ‘Volume one’ luidde.
• Sing oh muse! Shut up you fools!
Nu is er dus een nieuw boek, maar het is – typisch Dylan – iets helemaal anders. The philosophy of modern song is een bundeling van 66 stukjes over liedjes (van anderen) die iets voor hem betekenen. Dat is op zich interessant, zeker voor de toegewijde Dylan-fan: je krijgt inzage in de muziek die hem heeft beïnvloed, waarmee hij is opgegroeid en die hem ook op latere leeftijd heeft weten te bekoren. Dylan is een wandelende encyclopedie van de 20ste-eeuwse muziekgeschiedenis, en dat hij die geschiedenis graag als inspiratiebron gebruikt, is ook herhaaldelijk in zijn muziekcarrière gebleken. Niet alleen steelt hij als de raven bij oude blues- en folkartiesten, in periodes waarin zijn muze hem in de steek liet, bracht hij telkens een rij albums met covers van oude songs uit, om te herbronnen.
Je kunt genieten van Dylans wisecracks en zijn smeuïge verhalen over andere artiesten, en je kunt je lekker ergeren aan zijn bijna misogyne machismo en zijn eigendunk
Maar nu zingt hij ze dus niet, hij schrijft erover, in zijn trefzekere, ritmische, meanderende, maar soms ook overladen en op den duur vermoeiende stijl. Grappig, sarcastisch, soms patserig, een beetje in de traditie van Raymond Chandler. Mooi, hoor, maar het ding is: schrijven over muziek is als dansen over architectuur. Dat hebben wij niet verzonnen, dat is een beroemde quote, die vaak aan Elvis Costello wordt toegeschreven, maar die volgens Costello zelf van de Amerikaanse muzikant-komiek Martin Mullin komt. Maakt niet uit, goeie quote.
Woon-zorgcentrum
Als iemand beeldrijk over muziek kan schrijven, dan toch Bob Dylan, zou je denken. Toegegeven: hij doet aardig zijn best. De mini-essays vallen doorgaans uiteen in twee delen. In het eerste deel verplaatst hij zich in het hoofdpersonage van de song, en laat zijn fantasie los op de tekst. Dat levert vaak mooie tafereeltjes en zelfs inzichten op: je zou ‘My generation’ van The Who ook kunnen lezen als geweeklaag van een oude man die in het woonzorgcentrum zit te zaniken dat zijn generatie de beste was, bijvoorbeeld. Wat ons eraan doet denken: in het tweede deel van veel stukjes vertelt Dylan over de artiesten zelf, en grijpt hij gebeurtenissen in hun leven aan om zijn maatschappijvisie te etaleren. Op die momenten klinkt hij iets te vaak als een oude man die in het woonzorgcentrum zit te zaniken dat zijn generatie de beste was.
Ook dat weze hem vergeven. Onvergeeflijker is misschien dit: terwijl hij zelf een boek lang andermans songs zit uit te leggen, schrijft hij herhaaldelijk dat dat nergens op slaat: ‘Soms vragen mensen songschrijvers wat een liedje betekent – ze snappen niet dat als we meer woorden hadden gehad om het uit te leggen, we die wel hadden gebruikt.’
Het grootste probleem met dit boek is dat je de muziek wilt horen. De meeste liedjes die hij bespreekt, dateren uit de jaren 50, niet toevallig zijn tienerjaren, de tijd waarin je muzikale smaak wordt gevormd. Voor generaties na hem zijn de meeste van die nummers onbekend. Daar is niets mis mee, we kunnen er onze muzikale kennis maar mee verbreden, maar je wilt de liedjes waarover hij schrijft dus wel beluisteren. Gelukkig staat er een playlist op Spotify (dat hadden ze in het boek wel mogen vermelden).
Misschien had dit concept beter gewerkt als podcast, of als een radioprogramma. Dat heeft hij natuurlijk al gedaan: in het eerste decennium van deze eeuw presenteerde Dylan het geweldige Theme time radio hour, waarin hij al die oude liedjes ook besprak, en ze liet horen. Als je nu dit boek leest, dan hoor je ze hem bijna door de microfoon declameren. In het dankwoordje heeft Dylan een speciale vermelding veil voor zijn goede vriend (‘my fishing buddy’) Eddie Gorodetsky, met wie hij destijds dat radioprogramma maakte. Dit boek is er dus een uitvloeisel van.
Misschien is dit het soort boek waar je af en toe een hoofdstukje uitkiest om samen met het liedje in kwestie te savoureren. In kleine porties kun je beter genieten van Dylans wisecracks en zijn smeuïge verhalen, en van de details in de opname, de zangtechniek en de songstructuur waarop hij je wijst. En je kunt je lekker ergeren aan zijn aan misogynie grenzende machismo, zijn eigendunk (‘Pump it up’ van Costello vindt hij wel ‘flink schatplichtig’ aan ‘Subterranean homesick blues’) en je afvragen of hij sommige dingen wel meent (er is een passage waarin hij schijnbaar zonder ironie pleit voor polygamie).
Tot slot nog dit. The philosophy of modern song is een erg lelijk uitgegeven boek, met veel overbodige themabeelden (een stilleven met fruit bij ‘Tutti frutti’? Toe maar), en met kinderachtige, storende kadertjes rond de tekst. Onbegrijpelijk. O, en als u het Engels machtig bent, lees dit boek dan in de originele versie, de Nederlandse vertaling is zo belabberd dat ze de ziel er helemaal uithaalt.