de zomeressays ons lichaam
Ik besloot de verwarring te omarmen
Pas toen Valentijn Hoogenkamp noodgedwongen moest nadenken over preventieve borstamputatie, leerde hij zijn genderidentiteit te omarmen. ‘Ineens begreep ik wat het betekent om ‘ik’ te denken als je jezelf ziet.’
Valentijn Hoogenkamp (36) schreef toneelstukken en droeg poëzie voor op Lowlands, de Parade en Oerol. Zijn werk werd bekroond met de El Hizjra Literatuurprijs, werd genomineerd voor de ITs RO Theater Award en geselecteerd voor Women Playwrights International Stockholm en Interplay Europe Madrid. Hij debuteerde in 2021 met de roman Het aanbidden van Louis Claus. In september verschijnt het coming of gender essay Antiboy bij De Bezige Bij.
Als kind sliep ik slecht. Mijn vader leerde me de truc van de bodyscan: eerst mijn tenen welterusten wensen, daarna mijn scheenbenen en knieën, omhoog tot mijn hele lichaam sliep. Niet met mijn tenen wiebelen, maar er alleen aan denken. Het werkte niet, tot ik een eigen variant bedacht: me heel precies voorstellen hoe ik mijn huid uittrok. Daarbij was mijn opperhuid een wit en knisperig slangenvel. Dat pelde ik in gedachten centimeter voor centimeter af. Soms liet ik ook mijn haren uitvallen, zodat ik kaal achterbleef. Op andere avonden moest ik de huid voorzichtig om mijn haar heen verwijderen. Ik had al snel besloten dat het lijf dat onder die afgepelde huid tevoorschijn kwam groot mocht zijn, gespierd en in staat om meisjes te redden. De magie van iets groters dat tevoorschijn kwam uit iets kleins, ik werd er bijna misselijk van en moest mijn ogen weer open doen, ook al was mijn kamer donker.
Een ander spel waarvan ik wagenziek werd: in de spiegel kijken terwijl ik nadacht. Mijn uitdrukkingsloze bleke gezicht zien, terwijl achter mijn ogen rookwolken rondwervelden. In mijn hoofd groeide een moeras. Als ik alleen in bed lag prevelde ik tegen de vampiers dat ze me best dood mochten maken, dat ik graag één van hen wilde worden. Met een huisarts als vader wist ik dat ziektes en ongelukken niet alleen oude mensen troffen. Ik was bang voor kanker en weerwolfbeten, koolmonoxidevergiftiging en voetschimmel. De sensatie dat er iets mis was bevond zich onder mijn huid maar ook buiten, waar kinderlokkers in clownspakken zich in de bosjes verscholen. Ik droomde nog steeds van opbollende spieren, maar begon ook te verlangen naar zachtheid. Naar de warme romantiek uit televisiefilms: een meisje en een jongen die elkaar aan het einde vonden. Iemand voor mij alleen, die me meer aandacht kon geven dan mijn ouders of mijn zus. Soms snakte ik slechts naar die warmte en stapelde alle kussen en dekens die ik kon vinden op mijn borst.
Voor die toekomstige prins moest ik een prinses worden. Afwijken betekende alleen blijven. Maar ik geloofde niet dat ik echt een meisje was, dat was alleen mijn buitenkant. Net zoals hoe wij ons als gezin buitenshuis gedroegen niets te maken had met hoe het achter de voordeur ging. Een keurig gekapte heg in de voortuin en binnen geschreeuw en slaande deuren. Iedereen was tegelijkertijd echt en onecht, fakete waar hij naar verlangde, dus waarom ik niet? Er groeide een dikke schil rond mijn verwarring.
Rond mijn twintigste meldde ik me met slaapproblemen bij een psycholoog. We bespraken hoe ik me moedeloos door de dagen sleepte. Dat ik wist dat er iets mis was, maar dat het inmiddels te diep weggeborgen zat. Keer op keer werd ik doorverwezen, vertelde steeds over dezelfde jeugd tot het als een verhaal van een ander begon te klinken. Diagnoses werden gesteld en weer ingetrokken. Een aanmelding bij de genderpoli werd nooit gedaan. En na jarenlang praten was ik zelf niet meer zo zeker over de grens tussen herinnering en verbeelding.
Vier jaar geleden kreeg ik te horen dat ik de BRCA1-genafwijking heb die een hoog risico op borst- en eierstokkanker veroorzaakt. Mijn eerste gedachte nadat de arts het nieuws vertelde was ‘maar ik ben nog niemand’. Gevolgd door een diep gevoel van schaamte. Ik had me laten testen omdat mijn moeder dezelfde genafwijking had en zij stierf een paar maanden later aan eierstokkanker. Ze had haar motorhandschoenen nagelaten. Ik besloot ze te dragen, waardoor ik mijn vingers in het leer wurmde dat was voorgevormd door haar handen. In het jaar na haar dood droomde ik alleen maar van haar, dat ze op bezoek kwam en met over elkaar geslagen armen op een klapstoeltje zat, naar alles keek wat ik deed. Pas daarna verdiepte ik me in de diagnose en het advies om mijn eierstokken te laten verwijderen. Over mijn borsten mocht ik zelf beslissen. Die werden elk jaar preventief gescand. Dan trok een radiologe ze zo ver mogelijk van mijn ribben vandaan en plette ze tussen twee platen om een röntgenfoto te nemen. En ik werd in een MRI-tunnel met loeiende magneten geschoven. Bij elke controle liet ik mijn borsten een beetje meer achter. Ze werden aangeraakt door vreemde handen, voelden steeds meer als splinters die uiteindelijk uit mijn vlees zouden worden getrokken.
Ik wilde dat ik mijn lichaam met iemand kon delen, want ik haatte het echt om alleen in die MRI-tunnel te liggen. Op mijn buik, met mijn gezicht in een kussen met een gat waaronder een spiegeltje gemonteerd was om naar buiten te kijken. Mijn tranen drupten altijd op die spiegel. Bij mijn moeder was het langzaam gegaan, in de drie jaar na haar kankerdiagnose had ze steeds meer moeten opgeven. Tijdens het huwelijk van mijn zus stond ze midden op de dansvloer te hakken op happy hardcore, maar uiteindelijk kon ze niet meer fietsen, toen volgde een rolstoel. In haar laatste weken lag ze alleen nog maar op bed en op de bank en zei dat ze jaloers was op wandelende voorbijgangers die ze door het raam zag.
Mijn borsten werden elk jaar preventief gescand. Bij elke controle liet ik ze een beetje meer achter. Ze werden aangeraakt door vreemde handen, voelden steeds meer als splinters die uiteindelijk uit mijn vlees zouden worden getrokken
‘Je moet er gewoon niet aan denken,’ zeiden vrienden. In het ziekenhuis kreeg ik juist het advies mezelf te beschouwen als risicogroep. Alle andere dingen die een lichaam kan zijn, iets wat aantrekkelijk is, of warmte biedt aan een ander, vervaagden. Mijn spieren waren altijd gespannen, ik had buikpijn en was alert, klaar om te vluchten. Het was net een gokspelletje: wanneer word ik ziek en hoe zal ik het merken? Uiteindelijk besloot ik een einde te maken aan die onzekerheid.
Voordat ik mijn borstoperatie onderging ontmoette ik twee plastisch chirurgen. De eerste leek weggelopen uit een ziekenhuisserie: gedistingeerd zilvergrijs haar, een prettige lage stem, een man aan wie je je makkelijk toevertrouwt. Op het internet had ik een lijst gevonden met vragen ter voorbereiding: hoe groot waren de risico’s, kon hij mij foto’s laten zien van werk dat hij bij andere borsten had gedaan? Ik had deze arts voorafgaand aan ons gesprek gegoogeld en wist dat hij de winnaar van een realitytelevisieserie was, zowel de publieksprijs als de juryprijs voor het beste snijwerk. Maar toen ik hem had uitgelegd dat ik wel mijn borsten wilde laten verwijderen, maar geen implantaten wilde, kwamen we in een glibberig gesprek terecht. Hij noemde een platte borst ‘esthetisch ongewenst’.
De tweede plastisch chirurg deed regelmatig genderbevestigende operaties. Ze was jong en zei over het spijkerpak dat ik naar de afspraak droeg dat zij er ook zo eentje had. Ze lichtte me voor over waar de littekens op mijn borst zouden komen en liet een powerpointpresentatie met foto’s van lachende transmannen zien. Ik was toen nog erg verdrietig dat ik mijn borsten zou verliezen en toch maakte het iets bij me wakker.
De oude fantasie kwam terug, van het uittrekken van je vel. En weer rationaliseerde ik het, natuurlijk probeerde ik te ontsnappen aan het ziek worden. Ik besprak het met vrienden zonder ‘trans’ of ‘non-binair’ te zeggen en begon mensen te vragen hoe zij zeker wisten dat ze een man of een vrouw waren. Een vriendin antwoordde zonder aarzelen dat zij zich vrouw voelde als ze werd lastiggevallen in de trein. Ik kreeg schouderklopjes van vrouwen die het goed vonden dat ik me geen implantaten liet opdringen. Bij dat soort lof voelde ik me een bedrieger. Steeds vaker vond ik mezelf terug in spreekkamers waarbij ik de lippen van een arts zag bewegen en geen idee had wat er besproken was, waarmee ik had ingestemd. Stil stapte ik in de metro en borg het verzekeringspasje weer op en staarde uit het raampje naar het ziekenhuis dat tussen de groene bomen verdween en bij een volgende bezoek weer opdook als een fabriek in de hemel.
Ik kende een paar transmannen aan wie ik kon vragen welk pad zij hadden afgelegd. Hun persoonlijke verhalen zaten vol prachtige details maar kwamen in grote lijnen overeen. Ze waren allemaal uit de kast gekomen maar hadden toch gevoeld dat ze niet klopten als lesbiennes. Door een ontmoeting of online onderzoek hoorden ze voor het eerst dat je trans of non-binair kon zijn. En vaak hadden ze een hekel aan hun lijf, specifiek hun borsten. Stonden huilend onder de douche, versmalden hun bovenlichaam met een binder. Ze stonden nog op de wachtlijst voor een borstoperatie of hadden die net ondergaan. Eentje grapte dat ik de wachtlijst handig had weten te omzeilen met mijn kankerrisico. Als ze al bang waren geweest om onder het mes te gaan bespraken ze dat niet met mij.
Ze zeggen wel dat geaardheid is met wie je in bed duikt en gender als wie je in dat bed stapt, maar ik slaap de meeste nachten alleen. Dat ik me dan geen man of vrouw voel is geen weeffout, maar iets wat bestaat en wat ik met veel anderen deel
Het lichaam waar ik naar verlangde was zo hyperpersoonlijk dat geen chirurg het zou kunnen creëren. Want het was niet alleen een platte borst die ik wilde, maar ook een groep mensen om dat lijf heen. Vrienden en familie en een geliefde. Wat verwachten mensen als ze zich uithongeren, hun borsten of hun lippen laten vergroten, haartransplantaties ondergaan? Dat ze zichzelf in de spiegel zullen zien? Dat ze meer liefde zullen krijgen of zich niet langer hoeven schamen voor een zogenaamde fout in hun verschijning? Ik heb het feit dat ik mijn lichaam niet kon accepteren lang gezien als een gebrek aan verbeeldingskracht. Je ware zelf zat toch in je fantasie, in je dromen en wensen. De vorm van mijn voet of mijn buik of geslacht mocht niet bepalen wie ik was. Nee, ik geloofde niet dat een operatie me meer met mezelf zou laten samenvallen. Totdat ik thuiskwam uit het ziekenhuis na de ingreep. De spiegels had ik afgedekt zodat ik de wonden niet zou hoeven te zien. Maar op een avond waarop ik de gordijnen was vergeten te sluiten zag ik mezelf weerspiegeld in een donker raam, in alleen een spijkerbroek en met een glad bovenlichaam. Het was prachtig. Ineens begreep ik wat het betekent om ‘ik’ te denken als je jezelf ziet. In plaats van de verwarring weg te duwen besloot ik het te omarmen als iets permanents. Ze zeggen wel dat geaardheid is met wie je in bed duikt en gender als wie je in dat bed stapt, maar ik slaap de meeste nachten alleen. Dat ik me dan geen man of vrouw voel is geen weeffout, maar iets wat bestaat en wat ik met veel anderen deel.
De plastisch chirurg had gewaarschuwd dat ik niets meer zou voelen onder mijn huid omdat er geen zenuwen achterbleven, maar dat is niet waar gebleken. Mijn borst tintelt de hele dag als een in slaap gevallen been. Toen ik tijdens een controle vroeg hoe lang dit geprikkel zou duren zei de chirurg dat ze het niet wist, dat het erop leek dat mijn hersenen deze signalen niet konden verklaren en ze daarom als pijn vertaalden. Dat mijn brein onduidelijkheid verwisselt met zeer snap ik wel, dat heb ik zelf ook jarenlang gedaan. Ik kreeg als revalidatietip om het getroffen lichaamsdeel liefdevol te aaien en te kussen. Maar nu mijn borsten verwijderd zijn kan ik er niet bij met mijn lippen. Ik kus mijn vingertoppen een paar keer per dag en raak dan even mijn tepel aan. Daar zal ik mee doorgaan tot de pijn wordt begrepen als iets nieuws.
Negen weken lang vragen we schrijvers en illustratoren (op de cover) om uit het hoofd af te dalen naar hun lichaam. Een zomer lang zoeken ze uit in hoeverre wij bepaald worden door dat lichaam van ons.