De eerste Elisabethwedstrijd voor cello: een nabeschouwing
Toegegeven, de cello is niet meteen een instrument waarmee je de tent afbreekt. Dat de Elisabethwedstrijd erin slaagde brede belangstelling te zaaien voor de cello, is een klein mirakel. Nu nog de repertoiregrens een ruk geven.
Eindelijk was ze er dan, de allereerste editie cello van de Koningin Elisabethwedstrijd. Na de schipbreuk van prestigieuze cellowedstrijden als het Rostropovitsjconcours en de Casalscompetitie bliezen om en rond tweehonderd cellisten in februari hens aan dek van de Queen Elisabeth. Honderdnegentig gingen over de reling, twaalf bleven aan boord. Vorige week staken vier Fransmannen, twee Koreanen, een Chinees, een Amerikaan, een Pool, een Japanner, een Colombiaan en een Wit-Rus hun zeilen tot in de top.
Op papier beloofde het programma van de finale – zes keer Sjostakovitsj, vier keer Dvorák – een slopende wedloop naar een kus van de Koningin te worden. Niks was minder waar: met twee geknapte snaren, een wegspringende strijkboog en een Dvorákconcerto dat klonk als de soundtrack van Alien: Covenant viel er heel wat opwindends te beleven op deze eerste cello-editie. Toch waren het niet spanning en avontuur die met een Grand Prix beloond werden. Door Victor Julien-Laferrière als winnaar uit te roepen, koos de jury voor verteltalent en kleurenklasse.
De lat lag waar Elisabethkampioen Lukáš Vondrácek ze vorig jaar naliet: hoog. Of daar een cellist met zijn strijkstok fluks over heen zou springen, was zeer de vraag. Julien-Laferrière bezit niet de fenomenale urgentie waarmee Vondrácek in de toetsen greep. Maar de Fransman zal zijn cellokist straks vast en zeker kunnen bestickeren met klevers van concertzalen wereldwijd. In zijn spel hoorden we de meest kleurbewuste kandidaat van de finale. Zijn bescheiden eigenzinnige vertolkingen imponeerden niet met grote gebaren of virtuoos vertoon, maar met exquis cellospel vol subtiele miniverhalen.
Met de Japanner Yuya Okamoto op de tweede plaats beloonde de Elisabethwedstrijd een archetypische wedstrijdmuzikant. Zijn Dvorákconcerto was om door een ringetje te halen: loepzuiver, veelzeggend virtuoos en tot in de kleinste hoekjes uitgeboend. Op drie stond het stilistisch wendbare en lucide spel van de Colombiaan Santiago Cañón-Valencia. Verderop in de erehaag vinden we de Franse gotspe van Aurélien Pascal, het Slavische powerplay van Ivan Karizna en de Amerikaans klasse van Brannon Cho.
De overwinning van Julien Laferrière kwam voor sommigen als een verrassing. Dat de cellojury de bekroning weglegde voor een musicus die met kleur op het gevoel speelt, is terug te voeren tot de samenstelling ervan. Anders dan de edities viool of piano kon deze editie beschikken over een jury die eens niet was volgestouwd met lijkstijve docenten of professorale types. Met juryleden als Truls Mørk, Gautier Capuçon, Anssi Karttunen, Roel Dieltiens of Pieter Wispelwey schoven spraakmakende cellisten aan die er binnen hun stijlgebied een levende carrière op nahouden. Het kan niet anders dan dat hun stem, die van de actieve musicus, af te lezen zou zijn in het eindresultaat. Met winst voor Julien Laferrière koos de jury voor levende muziek in plaats van traditie en techniek.
Zoals het zou moeten zijn, overigens. Zeker cellisten hebben een natuurlijke achterstand in te halen op hun viool- of pianospelende collega’s. Geconfronteerd met een concertrepertoire waarvan de meeste meesterwerken pas na 1950 geschreven werden (en dus weinig ingang vinden bij een breed publiek) zijn de meeste cellisten gedoemd tot een muurbloempjescarrière op eeuwige herhaling van Elgar, Schumann, Dvorák en Sjostakovitsj.
Het is hier al vaker geschreven: voor een klassiek muzikant is winst op een klassiekerig concours als de Elisabethwedstrijd niet langer noodzaak in het tijdvak van YouTube, Facebook en Google+. Toch is de internationale publiciteit die deze wedstrijd op een overvoerde muziekmarkt genereert, een absolute meerwaarde. Indien de cello-editie in de toekomst ook een snok kan geven aan de differentiatie en sturing van het cellorepertoire en de publieke belangstelling ervoor kan doen verruimen, zal de Elisabethwedstrijd geweldig werk verricht hebben. Want uiteindelijk zijn het de cellisten van vandaag die daar morgen beter van zullen worden.
Tom Janssens