De onderzoekster Marion van San verschijnt vandaag voor de commissie Radicalisering in het Vlaams Parlement om haar visie op de Syrië-strijders te geven. In een opiniestuk in De Standaard zet ze zich af tegen de stelling dat jongeren die naar Syrië trekken vooral het slachtoffer zijn van een samenleving die hen niet accepteert.
‘Ook de Belgische gezinnen waaruit jongeren vertrokken zijn, zijn niet allemaal afkomstig uit de lagere klasse’, zegt Van San in het opiniestuk. ‘De jongeren die vertrokken zijn, zijn niet allemaal laaggeschoolden en gefrustreerden en voor de discriminatie waarvan zij het slachtoffer geweest zouden zijn, is op casusniveau meestal weinig empirisch bewijs te vinden.’
Uitsluiting
Van San doet al enkele jaren beschrijvend onderzoek bij families van jongeren die naar Syrië zijn afgereisd, waardoor ze nauwe contacten heeft met zowat negentig betrokken gezinnen. Het gaat om heel diverse, vaak harmonieus levende families. Uit de contacten blijkt dikwijls de onmacht van de ouders om de radicalisering van hun kind terug te draaien.
Van San voelt meer voor de stelling dat ‘hoe beter jongeren geïntegreerd zijn, hoe groter de kans is dat zij radicaliseren’. De kinderen en kleinkinderen van immigranten zijn hier geboren en opgegroeid, en willen geaccepteerd worden. ‘Het gevolg daarvan is dat zij hogere maatschappelijke verwachtingen hebben dan anderen en vaak gevoeliger zijn voor uitsluiting en (vermeende) discriminatie’, schrijft Van San.
Westers georiënteerd
Ze vindt bewijs voor die stelling in het feit dat geradicaliseerde jongeren voor hun radicalisering vaak erg ‘westers georiënteerd’ zijn, uitgaan, alcohol of drugs gebruiken, en zich later hebben bekeerd’. In veel gevallen hebben ze hun school afgerond en is hun vriendenkring etnisch gemengd.
Tot slot waarschuwt ze om met ‘schijnoplossingen’ het probleem van radicaliserende jongeren te bestrijden. ‘Dit is geen pleidooi om te morrelen aan de fundamenten van het armoedebeleid of geen werk meer te maken van de al veelvuldig aangetoonde discriminatie op de arbeidsmarkt. Maar men moet niet de illusie koesteren dat die maatregelen radicalisme en extremisme zullen tegengaan.’