1. Het 'triage'-systeem
De term 'triage' is afgeleid van het Franse werkwoord 'trier', wat zoveel betekent als opsplitsen, scheiden of selecteren. De Franse chirurg Dominique Larrey ontwikkelde het systeem van triage tijdens de Napoleontische Oorlogen (1803 - 1815) om patiënten onder te verdelen in categoriën naar gelang de ernst van hun verwondingen. Het systeem werd pas echt standaardpraktijk tijdens de Eerste Wereldoorlog. Gewonden werden onderverdeeld in drie groepen. Diegenen die het meeste kans hebben om te overleven, ongeacht welke behandeling ze krijgen. Diegenen die zeer waarschijnlijk zullen sterven, ongeacht welke behandeling ze krijgen en diegenen wiens lot zichtbaar zal verbeteren wanneer men onmiddelijk tot behandeling overgaat. Het systeem wordt nog steeds toegepast bij spoeddiensten in hospitalen en bij rampen wanneer er een onevenwicht bestaat tussen slachtoffers en een minderheid behandelende artsen.
2. Bloedtransfusies
Voor de Eerste Wereldoorlog werden bloedtransfusies zeer zelden uitgevoerd. Chirurgen hadden geprobeerd om patiënten die veel bloed verloren bij een ingreep, bloed van iemand anders te geven. Vaak had dit de dood tot gevolg. In 1901 legde een Duitse arts echter het patroon van de verschillende bloedtypes bloot. De Britten brachten die wetenschap in de praktijk tijdens Wereldoorlog Eén. Door de ontwikkeling van steeds betere vochtvervangende middelen bij bloedverlies, werden nu rechtstreekse transfusies uitgevoerd van persoon naar persoon. Te omslachtig, vond kapitein Oswald Robertson, een dokter in het Amerikaanse leger. Robertson zag de noodzaak van een uitgebreide bloedvoorraad aan het front, nog vóór de gewonden arriveerden in het veldhospitaal. Hij zette de eerste bloedbank op aan het front in 1917. Om het bloed te kunen bewaren gebruikte hij sodiumcitraat, een antistollingsmiddel dat voorkwam dat het bloed onbruikbaar werd.
3. Anesthesie
Om patiënten te verdoven werd aan het begin van de twintigste eeuw gebruik gemaakt van chloroform, ether of ethyl chloride. Veelal werd het verdovingsmiddel toegediend op een lap stof die de mond en de neus van de patiënt bedekte. Vaak was het te weinig, waardoor de patiënt nog steeds helse pijnen doorstond. Maar even vaak diende men een overdosis toe, met fatale gevolgen. Gedurende het eerste wereldconflict probeerde men steeds betere verdovingsmethoden te ontwikkelen. In 1917 kwam Henry Boyle met het eerste echte anesthesietoestel op de proppen. Via dit toestel kon men de verdoving beter doseren. De beademing gebeurde handmatig. Talrijke soldaten zagen nu hun overlevingskansen bij penibele operaties gevoelig verbeteren.
4. Röntgenstralen
De Röntgen- of X-stralen werden in 1895 ontdekt door een Duitse wetenschapper, William Röntgen. Hij stelde vast dat de stralen tegengehouden werden door been en metaal, maar niet door vlees. Al gauw werden Röntgenmachines ontwikkeld en geïnstalleerd in gerenommeerde hospitalen. De Eerste Wereldoorlog had een significante impact op de ontwikkeling van de Röntgenstralen. De schaalvergroting in conflict zorgde voor een zondvloed aan soldaten met kogels en granaatscherven in het lichaam. De radiologie-installatie moest kleiner, compacter en gemakkelijk te transporteren zijn. Daarop werd mobiele Röntgenapparatuur ontwikkeld die ingeschakeld werd in de veldhospitalen achter het front. Onder meer de bekende Pools-Franse wetenschapster en arts Marie Curie verrichtte pionierswerk in het opzetten van zo'n mobiele radiologie-eenheden die bekend werden als 'kleine curies'. Ze werd directeur van de radiologiedienst van het Franse Rode Kruis en bouwde het eerste Franse militaire radiologiecentrum uit. Het centrum was operationeel op het einde van 1914.
5. Erkenning van het posttraumatisch stresssyndroom (PTSS)
Het leven aan het front was niet enkel fysiek een zware dobber, ook psychisch was de oorlog een loodzware last door de vele gevechten en oorverdovende beschietingen. Veel soldaten keerden in zichzelf, hadden last van angstaanvallen, leden aan apathie of verminkten zichzelf. Ze leden aan 'shellshock' of het 'posttraumatisch stresssyndroom'. Geconfronteerd met een enorme toevloed aan soldaten die wel gek leken te worden, zag de legerleiding zich genoodzaakt om maatregelen te nemen. Veel patiënten werd een gebrek aan discipline en morele plicht verweten, en werden geëxecuteerd. Toen het conflict bleef aanslepen en er alsmaar meer soldaten deze symptomen gingen vertonen, werd de oorzaak elders gezocht. Een aantal artsen was van mening dat het ging om een lichamelijke aandoening. De vele ontploffingen hadden ingewerkt op het hersenweefsel. Anderen zochten de oorzaak in de psychologie. Deze laatste groep zou het pleit winnen. De erkenning van het psychische trauma is misschien wel de belangrijkste doorbraak die tijdens de Eerste Wereldoorlog plaatsvond in de medische wetenschap.