Veel volk is er nog niet op dit ontieglijk vroege festivaluur. Aan de andere kant: wie kent in godsnaam dit groepje uit Newcastle? Radiohits hebben deze obscure Britten niet.
De boys haspelen in recordtijd veertig jaar pop door elkaar: zangharmonieën zoals die van Crosby, Stills en Nash, no wave uit New York, Afrikaanse townshipgrooves, progrock die bij Genesis over de haag kijkt, Zappa-freakouts, 10CC-synths: al die invloeden worden, vaak binnen één en dezelfde song, tot een soepje gemixt.
Een beetje vermoeiend voor onuitgeslapen oren. Maar kijk, de nog niet half gevulde Marquee reageert best enthousiast. Misschien horen deze jonge indiepopfans echo's van Vampire Weekend of Maximo Park?
Merkwaardig dat de zanger Jonathan Higgs zijn neurotische zangpartijen met zoveel overgave brengt. In luttele seconden switcht hij van een David Byrne-achtige zeurstem naar het gepiep van een castraatzanger.
Wat ons betreft kan hij een boodschapenlijstje aan het declameren zijn. Dit is geenzins pop met grote gevoelens, ondanks de grimassen van Higgs.
Heel even smokkelt hij een flard 'Rude boy' van Rihanna tussen de wiskundige popcapriolen. We vragen ons af of iemand het heeft gehoord in de wirwar van stijlen en ritmes.
Ja, genoeg toffe academische experimentjes. Maar dit is echt geen festivalgroep.