Hugo Claus droeg al een paar jaar het einde op zijn gezicht. Publieke optredens werden eerst een last, daarna helemaal pijnlijk. Op sommige dagen wandelde hij nog door de stad, op andere dagen hing hij zonder het te willen met zijn hoofd in de mist. Nieuwe boeken verschenen van hem ook niet meer de laatste jaren. In gesprekken praatte hij over waardig sterven. Hij heeft nooit gezegd: mijn werk is af, nu is het gedaan. Maar iedereen wist: het is bijna gedaan. En nu dus helemaal.
Troost biedt zijn werk in overvloed. Niemand kan ontkennen dat hij ook slechte boeken schreef, uit zijn mouw geschud met de nonchalance van iemand die weet dat niemand zijn artisticiteit echt in vraag zal stellen.
Hij had soms de arrogantie van een 'literaire grootindustrieel', zoals W.F. Hermans ooit zei. Maar in zijn beste werken haalde hij een niveau dat in de Vlaamse letteren voorheen enkel door Louis Paul Boon bereikt was. Soms was zijn complexiteit duizelingwekkend, zodat zelfs niemand meer zijn banaliteit geloofde als er eens een keertje werkelijk niets achter zat.
Iedereen vond hem slim, slechts een enkeling vond hem pedant. Hugo Claus schreef soms zo goed dat zijn oeuvre op niveau van de Nobelprijs kwam. Uiteindelijk kreeg Hugo Claus die niet. Misschien heeft het vage maatschappelijke engagement van Claus daarin een rol gespeeld – de Nobelprijs gaat vaak naar concrete geëngageerde literatuur – veel waarschijnlijker is de moeilijke vertaalbaarheid van zijn taalkracht.
Zijn belang overstijgt zijn pure literaire waarde. Hugo Claus is zijn hele leven een icoon geweest. Vele bewegingen wilden hem in hun rangen sluiten, niet alleen kunstbewegingen. Claus heeft als ideologische kameleon een belangrijke rol gespeeld in de naoorlogse Vlaamse ontzuiling. Maar bovenal was hij toch een clown, die wilde spelen en de mensen amuseren zonder zichzelf te verliezen.
Hij heeft vele maskers opgezet aangetrokken en zichzelf zo altijd verborgen gehouden, of op zijn minst ongrijpbaar. Die geslotenheid en dat spel kon hij zich veroorloven door het niveau van zijn werk. Hugo Claus mocht veel van ons. Hij mocht de ene dag het ene beweren, en de andere dag het tegenovergestelde.
Hij mocht zich verkopen als een literaire marktkramer en nog verloor hij geen krediet, want hij deed het steeds met stijl. In zijn werk duwde hij de lezer, op zoek naar herkenbare beelden, vaak genoeg van zich af. Om hem ze daarna weer aan te trekken met anekdotiek en onversneden emotionaliteit. Hij was de mannelijke versie van de femme fatale. Zelfs op zijn nukkigheden werden we verliefd.
Maar aan een schrijver van dat niveau gaat een volk ook eisen stellen. Enige volksverbondenheid moet getoond worden om echt aan het hart te worden gedrukt. Intellectueel Vlaanderen heeft Claus nooit volksverbonden durven noemen, bang voor de connotaties van het woord.
Maar Claus was het ergens wel. Zijn gedichten, zijn toneelstukken, zijn proza, ze ademen iets uit dat onmiskenbaar van hier is, deel uitmaakt van de vezels van onze gedachten, en dingen wil zeggen over onze tijd, zelfs in zijn meest persoonlijke momenten. Hugo Claus was een beetje van ieder van ons, en wij waren allemaal een beetje van Claus.
Nu is het allemaal gedaan, het leven van de drukkerszoon dat ooit diep in West-Vlaanderen begon. Natuurlijk leven zijn boeken voort. Maar dat helpt even niet.
Of niet genoeg. Want er is nu niemand meer om de kermiskaravaan van de Vlaamse letteren aan te voeren. Niemand meer belichaamt nu de coördinaten waarmee we met een gerust hart goede en slechte tijden in de Vlaamse literatuur kunnen afmeten, de waterstanden van onze letteren.
Vroeger was altijd beter, zo zullen wij elkaar sussen over deze leegte. En Daarna zullen we langzaam en beetje bij beetje vergeten hoe het voelt om een man in de rangen te hebben op deze eenzame hoogte. Maar nooit helemaal. Want altijd zullen er sporen zijn naar hem.
'De sporen van zijn zingende zaag / van bedelende kater / van het ineenzakkend plastic gebeente / van de zee eindelijk zonder geraas.'