Een genie, geen heilige
| TOON HORSTEN
Als het gaat over het verpletterende besef dat we op deze wereld zijn gezet om te sterven, is daar wellicht geen mooiere poëzie over geschreven dan door de Nederlandse dichter Jacques Bloem. In 'Zondag ...
Als het gaat over het verpletterende besef dat we op deze wereld zijn gezet om te sterven, is daar wellicht geen mooiere poëzie over geschreven dan door de Nederlandse dichter Jacques Bloem. In 'Zondag' (1931) luidt het:
Niet te verzoenen is het leven.
Ten einde is dit wellicht nog 't meest:
Te kunnen zeggen het is even
Tussen twee stilten luid geweest
In de loop der jaren worden zijn gedichten nog zwarter en somberder. Begin jaren '50 publiceert hij het klassiek geworden gedicht 'Insomnia', dat de thematiek van zijn oeuvre magistraal samenvat.
INSOMNIA
Denkend aan de dood kan ik niet slapen,
En niet slapend denk ik aan de dood,
En het leven vliedt gelijk het vlood,
En elk zijn is tot niet zijn geschapen.
Hoe onmachtig klinkt het schriel 'te wapen',
Waar de levenswil ten strijde mee noodt,
Naast der doodsklaroenen stille stoot,
Die de grijsaards oproept met de knapen.
Evenals een vrouw, die eens zich gaf,
Baren moet, of ze al dan niet wil baren,
Want het kind is groeiende in haar schoot,
Is elk wezen zwanger van de dood,
En het voorbestemde doel van 't paren
Is niet minder dan de wieg het graf
Bart Slijper publiceerde zonet een nieuwe biografie over Bloem, Van alle dingen los. Daaruit blijkt dat de grote dichter eigenaardige, om niet te zeggen dubieuze karaktertrekken had. In de loop van de jaren '20 begint hij steeds vaker antidemocratische gevoelens te uiten, en spreekt hij zijn bewondering uit voor de extreemrechtse Action Française van Charles Maurras. De moderniteit is voor Bloem de schuld van alles, en ook de Joden dragen hun steentje bij aan wat er fout gaat in de wereld. In 1921 schrijft hij in een brief aan P.N. Van Eyck: 'Die vervloekte pro-Joodschheid bv. die haast alle Christenen slachtoffer maakt van de Joodsche wereld-kongsi, ter wille van een chimeresk gelijkheidsidee.'
In de jaren '30 steekt Bloem zijn bewondering voor Mussolini en Hitler niet onder stoelen en banken, hij noemt het Derde Rijk 'een bewonderenswaardige schepping'. Hij koopt fluks een lidkaart van de NSB, de Nederlandse tegenhanger van de NSDAP.
Het is een beetje vreemd dat uitgerekend Bloem zich uitspreekt voor een sterk staatsapparaat met een grote militaire ondersteuning. De levensloop van Bloem is er niet bepaald mee in overeenstemming: zijn biografie is een opeenvolging van fout gelopen betrekkingen, sociale onaangepastheden van allerlei slag en financiële problemen, veroorzaakt door de grote bedragen die hij uitgeeft aan drank en boeken. Altijd is het de schuld van iemand anders, of van de maatschappij. Bart Slijper: 'De meeste tijd voelt Bloem zich een gedupeerde toeschouwer van zijn eigen leven.'
De liefde voor Duitsland bekoelt enigszins op 10 mei 1940, wanneer 'de bewonderenswaardige schepping' Nederland binnenvalt. Bloem flirt nog even met het radicale Nationaal Front van Arnold Meijer, maar weigert toe te treden tot de Kultuurkamer. Het lidmaatschap is verplicht voor wie tijdens de Duitse bezetting actief wil blijven in de artistieke sector. Voor een uitvreter als Bloem schept zo'n oorlog natuurlijk ook mogelijkheden. Kunnen onderduikende Joden hun geld niet op zijn bankrekening deponeren? Dat moet toch te regelen zijn? Aan een vriend schrijft hij: 'In dezen tijd van Jodenvervolgingen moeten, dunkt mij, die f 2000 toch te vinden zijn.'
Allemaal even fraai is het niet, wat Slijper over Bloem bij mekaar geschreven heeft. Ook seksueel blijkt de man zijn eigenaardigheden gehad te hebben. Vooral jonge dienst- en fabrieksmeisjes wekken zijn appetijt op. Wanneer hij zijn oog heeft laten vallen op een bevallige deerne van een jaar of twaalf, schrijft hij aan Aart Van der Leeuw: 'Men schijnt zoiets in 't algemeen pervers te vinden: zou het een oratio pro domo zijn als ik zeg, dat ik dit niet zoo vind? Er is iets in dit rijpende van een kind, dat nog in 't geheel geen vrouw is, en waaromheen toch al zoo iets vaag-vrouwelijks, iets wordend en groeiend is, wat mij bovenal aantrekt.'
Op zijn veertigste leeftijd treedt hij in het huwelijk met de twintigjarige Clara Eggink. Een groter contrast is amper denkbaar. Zij: jong, sportief, dynamisch, mooi, ambitieus. Hij: dik, vaak dronken, lui, afwezig.
Het zal al snel een onmogelijke relatie blijken. Bloem blijft vluchten in drank en boeken, die hij met dozen tegelijk in huis haalt. Zij begaat slippertjes. Een echtscheiding is onafwendbaar, al zal Clara (die in 1977 het bijzonder onderhoudende Leven met J.C. Bloem zal publiceren) altijd voor hem blijven zorgen, ook op zijn oude dag.
Zijn grote doorbraak als dichter komt er pas na de Tweede Wereldoorlog. Zijn Verzamelde gedichten verschijnen en beleven herdruk na herdruk, en financieel gaat zijn situatie erop vooruit. Althans, hij krijgt meer inkomsten, maar de schulden blijven zich opstapelen. Nooit lijkt Bloem zijn persoonlijk en financieel leven georganiseerd te krijgen. Wanneer Wim, zijn enige zoon, naar Australië vertrekt met vrouw en kind, is dit een stevige klap voor de dichter. Veel achting voor zijn vader spreidt zijn zoon, alleen door Clara opgevoed, nochtans niet ten toon. Tevreden merkt hij jaren later tegenover de biograaf op: 'Mocht iemand nog iets over mijn vader willen weten, dan stuur ik hem voortaan maar naar u.'
Met Van alle dingen los schetst Bart Slijper een ontluisterend, maar toch genuanceerd beeld van een groot en veelvuldig bekroond dichter. Bij een zoveelste minder fraaie episode ben je geneigd te denken: wil ik dit allemaal wel weten? Uiteindelijk blijft de algemene indruk dat Slijper een vrij eerlijk portret van Bloem heeft geschetst, en hem in al zijn groot- en kleinheid heeft neergezet. Bloem was in zijn momenten van genade een genie, een heilige is hij nooit geweest.
BART SLIJPER
Van alle dingen los. Het leven van J.C. Bloem.
De Arbeiderspers, 390 blz.,
34,95 .
J.C. BLOEM
Verzamelde gedichten.
Athenaeum - Polak & Van Gennep, 272 blz., 14 , 18de druk.