‘Ik ben ook een Belg, hier ligt mijn toekomst’
Een onderzoekscommissie van de VN wijst op een ‘endemische’ discriminatie van mensen van Afrikaanse ...
Andalusia, zoals het er onlangs bij lag: akelig stil. Hier spendeerde Flannery O’Connor een groot deel van haar korte leven. Auke Hulst
Op zoek naar Flannery O’Connor
Verboden te betreden, staat op het bordje. Het landgoed in Georgia waar Flannery O’Connor haar ironische, groteske verhalen schreef en haar korte leven leidde, is niet te bezoeken. Auke Hulst laat zich niet afschrikken door prikkeldraad.
Op zoek naar Flannery O’Connor
Andalusia, zoals het er onlangs bij lag: akelig stil. Hier spendeerde Flannery O’Connor een groot deel van haar korte leven. Auke Hulst
Verboden te betreden, staat op het bordje. Het landgoed in Georgia waar Flannery O’Connor haar ironische, groteske verhalen schreef en haar korte leven leidde, is niet te bezoeken. Auke Hulst laat zich niet afschrikken door prikkeldraad.
Het was al nacht, de golvende B-weg in hartje Georgia was nauwelijks verlicht en ik had veel te lang gereden. Ik parkeerde de auto op het terrein van een failliet tankstation en bereidde in de berm mijn avondmaal op het gasstelletje dat ik gekocht had om mezelf te behoeden voor de vette hap van het doorsnee wegrestaurant. In de verte schalde countrymuziek uit een café annex hamburgertent, dichterbij klonk het geluid van een kreek, van krekels en… het kraken van grind onder autobanden.
Een politiewagen draaide het terrein op. Stopte. Er stapte iemand uit – ondanks mijn bevoorrechte huidskleur stak ik toch maar mijn handen in de lucht, een spatel in de ene, een zoutvaatje in de andere.
‘Hallo daar.’ Een agente, nogal gezet en vrij jong, kwam aarzelend dichterbij. Scheen me met een zaklamp in het gezicht. Ze sprak met een southern drawl. ‘Wat is hier gaande?’
De weinige mensen op straat leken stuk voor stuk verdwaald. Ze hadden zo in een O’Connor-verhaal gepast
‘Avondeten’, zei ik.
Ze keek naar de hamburgertent verderop.
‘Ik probeer gezonder te leven.’
‘Kom je uit New York of zo?’ Ze keek in de wok, waar verdachte ingrediënten lagen te sissen: noedels, shiitake, koriander, rode peper, rode ui, paprika. Ik liet mijn handen zakken. Ze vroeg waar ik naartoe op weg was.
‘Milledgeville.’
Ze trok één wenkbrauw op. ‘Waarom dat?’
‘Dat is waar Flannery O’Connor haar laatste jaren doorbracht.’
‘A friend of yours?’
Ik schudde nee. ‘De schrijfster.’
Geen reactie.
‘Wat moet ik me bij Milledgeville voorstellen?’ vroeg ik.
Eindelijk een lach. ‘Daar zijn de crazy hospitals! Zat die hoe-heet-ze ook in het gekkenhuis?’
‘Nee. Maar ze was wel ziek.’
‘Ik heb vrienden daar. Bij het politiekorps, bedoel ik. Als ik je één tip mag geven: pik er geen lifters op en laat geen waardevolle spullen in je auto liggen. En als ik je nóg een tip mag geven: vergeet Milledgeville.’
Slepende ziekte
Flannery O’Connor stierf in 1964 op haar 39ste aan de auto-immuunziekte lupus, in een ziekenhuis in Milledgeville, Georgia, waar ze dertien jaar eerder naartoe was verhuisd om te sterven. Ze was bij haar moeder ingetrokken, die in een oude plantagevilla woonde in de beboste heuvels buiten het stadje. Ze wist wat haar te wachten stond – haar vader, Edward, was jaren eerder aan dezelfde ziekte bezweken. De jonge O’Connor, die Georgia achter zich had gelaten om te studeren aan de Iowa Writers’ Workshop en aan haar debuutroman te werken in de Yaddo-kunstenaarskolonie in ruraal New York, leidde in Milledgeville een bedaagd bestaan. Ze stond op met het kraaien van de haan, las haar ochtendgebed, dronk koffie, ging met haar moeder naar de kerk, schreef een beetje, rustte. En dat elke dag opnieuw.
Schrijfster Flannery O’Connor met een pauw op de trappen van het landgoed Andalusia, jaren 50. Reporters/Everett
Ondanks de slepende ziekte, die zich uitte in chronische vermoeidheid en gewrichtspijn, voltooide ze zo tussen 1951 en 1964 het grootste deel van haar oeuvre, waaronder twee romans, Wise blood en The violent bear it away, en de korte verhalen in A good man is hard to find en het postuum verschenen Everything that rises must converge, werk dat gerekend wordt tot het beste van het Amerikaanse Zuiden. Verre van stichtelijke verhalen, ironisch van toon, vaak grotesk, en hoofdzakelijk bevolkt door plattelandsmensen met gebreken: zowel fysieke, morele als spirituele. O’Connor had een scherp oog voor de hypocrisie van de mens, ook (of misschien zelfs: juist) de religieuze. Ze schreef zoals ze schreef, zei ze, ‘omdat ik – en dus niet ondanks dat ik – katholiek ben’.
Peutergevangenis
Maar het verhaal van O’Connor begon elders in Georgia. In Savannah, de havenstad waar ze de eerste vijftien jaar van haar leven doorbracht. Daar was ik eerder die dag aan de rit landinwaarts begonnen, na een bezoek aan het huis waar ze opgroeide en – in een heel andere hoedanigheid – haar eerste stappen op het pad van roem zette.
Flannery O’Connor Childhood Home bleek een opmerkelijk smal herenhuis te zijn aan East Charlton Street, in het pittoreske centrum van de ‘oudste stad van Georgia’. Ik werd er te woord gestaan door manager Cody Shelley, een enthousiaste O’Connor-liefhebber die daarnaast ook zeer actief bleek in de lokale LGBTQ-gemeenschap. Ze nam ruim de tijd me elk hoekje van het huis te laten zien, dat vol stond met originele objecten, van de kinderwagen waarin Flannery had gelegen, tot de sadistisch ogende ‘Kiddie Koop’-kribbe, die rondom met gaas was bespannen om muskieten te weren. Een soort peutergevangenis. In het gietijzeren bad, vertelde Shelley, hield het meisje haar ‘verhalenuurtje’ voor vriendinnen, die soms zo schrokken van die verhalen dat ze daarna van hun ouders niet meer op bezoek mochten komen.
O’Connor was, kortom, een eigenaardig kind met een wijkende kin en dikke brillenglazen. Toch stond ze, vooral door de steun van haar vader, stevig in haar schoenen. Ze maakte satirische cartoons in linosnede en was bezeten van vogels. In de achtertuin had ze een kip achteruit leren lopen, een verhaal dat de interesse had gewekt van het Pathé-bioscoopjournaal. Waarin de vijfjarige Flannery dus opdook om de betreffende kip te assisteren. ‘Het hoogtepunt van mijn leven’, zou ze later zeggen. ‘Alles erna was anticlimax.’ Wat ze er niet bij vertelde was dat de kip die dag dienst had geweigerd en dat het filmmateriaal achterstevoren was afgespeeld.
Mij deed het denken aan iets wat ze later over zichzelf zou zeggen: dat het zinloos was een biografie over haar te schrijven, omdat ze door haar ziekte tot een leven was veroordeeld waarvan de actieradius niet groter was dan de afstand tussen ‘huis en kippenren’. Als ze leefde, dan toch vooral in haar werk.
Verboden
Ik arriveerde in Milledgeville onder een wolkendek dat regen spuwde. Sliep er in het Relax Inn, een motel waarvan de helft van de kamers volgestouwd waren met schurftige matrassen en afgeschreven meubels. Het beddengoed in mijn kamer was van dien aard dat ik liever de slaapzak gebruikte die ik voor de zekerheid in de auto had liggen.
Andalusia vandaag: verboden te betreden. Auke Hulst
’s Ochtends maakte ik een rondje door het stadje, dat tijdens de Amerikaanse burgeroorlog nog de hoofdstad van Georgia was geweest. Ondanks de monumentale bouw oogde Milledgeville vermoeid. Ik passeerde het Central State Hospital, een psychiatrisch ziekenhuis uit 1842, en een van de vele staatsgevangenissen. De weinige mensen op straat leken stuk voor stuk verdwaald. Ze hadden zo in een O’Connor-verhaal gepast.
Het landgoed Andalusia, dat in 1931 in het bezit kwam van een oom van Flannery en na diens dood geërfd werd door haar moeder, lag volgens Google net ten noorden van de stad, aan de Highway 441. Toen ik het onverharde weggetje opdraaide dat als oprijlaan dienst deed, stuitte ik echter op een met prikkeldraad omwikkeld hek en het bord ANDALUSIA, NO TRESPASSING. Een tweede plakkaat, aan een boom langs het pad, legde uit dat Andalusia gesloten was voor publiek wegens een verbouwing en dat het terrein onder cameratoezicht stond van een beveiligingsbedrijf.
Op krukken
Op de parkeerplaats van Badcock Home, Furniture & More pleegde ik telefoontjes naar de beheerder en het beveiligingsbedrijf, op zoek naar een sleutelhouder. Eén nummer was buiten gebruik, het andere werd niet opgenomen. Dan maar het NO TRESPASSING-bord genegeerd. Vijftig meter van het pad, waar ik zeker een camera vermoedde, vond ik een gat in de omheining rond het 200 hectare tellende landgoed. Ik wurmde me erdoor en sjokte door het hoge gras naar het huis, een flink stuk verderop.
Het withouten huis bleek omringd door een gazon met één verdwaalde picknicktafel. Het lag er akelig stil bij – twee verdiepingen, een stenen schoorsteen, een veranda met schommelstoelen. Her en der lagen losse informatiebordjes die binnenkort – nam ik aan – aan paaltjes zouden worden gehamerd. De veranda bleek afgesloten, zodat ik enkel naar binnen kon turen door de hoge ramen aan de zijkant van het huis. Met een sprongetje kon ik er bij. Flitsen van Flannery’s slaapkamer op de begane grond. Een bed. Een bureautje met een typemachine. De krukken die ze nodig had om te lopen. Vooral die krukken maakten indruk – ik kende ze van een foto waarop ze naast de pauwen stond die ze verzorgde. Het waren objecten die de schrijfster en haar ziekte tastbaarder maakten.
Toen ze twaalf was, zo schreef ze ooit in een brief, besloot ze niet ouder te worden. Maar ze werd het toch. ‘Ik had geen idee hoe het te stoppen.’ Tot het alsnog stopte, veel te vroeg.
Ik heb een tijdje aan die picknicktafel gezeten om doordrongen te raken van de stilte en rust van deze plek. Maar ik ben niet al te lang gebleven – je moet de goden niet verzoeken. Milledgeville was misschien Flannery’s laatste halte, ik had weinig behoefte langer in de stad te blijven dan strikt noodzakelijk was. Want voor je het wist, dat was me inmiddels wel duidelijk, belandde je er in de bak of in het crazy hospital.
De huizen van Flannery O’Connor vind je via www.flanneryoconnorhome.org en www.gcsu.edu/andalusia. Andalusia is sinds deze maand weer toegankelijk, na restauratie.
In het Nederlands is een roman van Flannery O’Connor beschikbaar: ‘Wijs bloed’ (uitg. Bananafish). Andere, oudere vertalingen zijn tweedehands verkrijgbaar.