Hoe China zich sluw in Europa inkoopt
China kocht de voorbije tien jaar minstens 360 bedrijven in Europa, vooral in het Verenigd Konin...
‘Honderd jaar oorlog. Vijftig jaar bezetting, Wat doet dat met de geest van de natie?’ afp
Als hij geëerd wordt als schrijver, in de week die de vijftigste verjaardag herdenkt van de bezetting van de Westelijke Jordaanoever, dan moet David Grossman het daarover hebben: hoe literatuur en oorlog, die ogenschijnlijk niets met elkaar te maken hebben, ingrijpend zijn denken, zijn schrijven, zijn wezen beïnvloeden.
‘Honderd jaar oorlog. Vijftig jaar bezetting, Wat doet dat met de geest van de natie?’ afp
Als hij geëerd wordt als schrijver, in de week die de vijftigste verjaardag herdenkt van de bezetting van de Westelijke Jordaanoever, dan moet David Grossman het daarover hebben: hoe literatuur en oorlog, die ogenschijnlijk niets met elkaar te maken hebben, ingrijpend zijn denken, zijn schrijven, zijn wezen beïnvloeden.
Israëlisch schrijver. Zijn recentste boek, ‘Leven en schrijven in tijden van oorlog’, (Cossee, 2016) bundelt zijn essays uit ‘De Standaard’.
Hij ontving vorige week de literaire onderscheiding Man Booker International (voor ‘Komt een paard de kroeg binnen’, Cossee, 2015) en een eredoctoraat van de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem. Bij die gelegenheid sprak hij deze tekst uit.
Ik ken het plezier van componeren, het scheppen van een fictieve wereld uit duizenden feiten en details. Ik voel een heel aparte verwondering wanneer een personage dat ik uitvind mij opeens inhaalt, voor me uit loopt en me meetrekt. Van het ene ogenblik op het andere weet dat verzonnen personage meer dan ik over zijn lot, zijn toekomst en de andere personages in het verhaal. En op een manier die ik niet helemaal begrijp, bezielt het mij met de stof van het leven, met ideeën, verhaalwendingen en inzichten waarvan ik niet wist dat ik ze had.
Voor mij is een creatief werk de mogelijkheid om de oneindigheid aan te raken. Geen wiskundige of filosofische oneindigheid, maar die van de mens. De oneindig veel gezichten van een mens, de oneindig veel snaren van het hart, de oneindige kennis, meningen, driften, illusies, de grootsheid en de engheid, de vindingrijkheid en de destructieve krachten, de oneindige configuraties.
‘Om heel te zijn, is het genoeg dat je bestaat’, schreef de dichter Fernando Pessoa. Die prachtige regel strooit zout in de wonde van elke schrijver die weet hoe moeilijk het is om een verbeelde persona te vertalen in een personage dat zelfs maar een fractie van Pessoa’s ‘heelheid’ bevat, een deeltje van de volheid van het leven die in elke seconde van een levende mens bestaat.
Kan een natie die al vijftig jaar een volk bezet en van zijn vrijheid berooft echt beweren dat ze een democratie is?
Die heelheid – met haar oneindige tekortkomingen en gebreken van zowel geest als lichaam – is het doel dat de schrijver wil bereiken. Dat is het verlangen, de drang: een alchemistisch punt vinden waarop je uit dode materie – symbolen in een bepaalde volgorde op een blad papier – een leven schept.
Schrijvers die personages schrijven, in hen opgaan en dan weer terugkeren naar zichzelf, ontdekken dat zij voortaan voor een stuk uit die personages bestaan. Ze weten dat zij, als ze die personages niet hadden geschreven, zichzelf niet echt zou kennen. Zij hebben het plezier geleerd van de heelheid die in elk van ons leeft.
Het is bijna banaal om dat indrukwekkend te vinden. We zijn immers allemaal vol met levens. We hebben eindeloos veel manieren om in het leven te zijn, eindeloos veel manieren om het te leven. Maar misschien is het toch niet zo banaal. Misschien moeten we ons eraan blijven herinneren. Want kijk hoe angstvallig we vermijden om in al de overvloed te leven die onze ziel, ons lichaam, onze omstandigheden oproepen. Heel snel, heel jong, verkalken we en sluiten we ons op in één enkel ik, een welomschreven wezen. Maar misschien doet ons verlangen om die verwarrende en soms bedrieglijke overvloed te confronteren, ons een deel van onszelf verliezen.
Het verzet van de ziel
In dit prachtige landschap willen veel Israëliërs de annexatie van de Westoever beginnen
Het ongeleefde leven, het leven dat we niet konden of durfden leven, kan in ons binnenste verschrompelen en verdwijnen. Soms voelen we het nog even, vangen we er een glimp van op en plaagt het ons met verdriet, met gemiste kansen, met hoon en zelfs met smart. Want iets of iemand is hier vermoord.
Misschien was het een hartstochtelijke liefde die we hebben verzaakt. Misschien hebben we het verkeerde beroep gekozen en daar een leven lang spijt van gehad. Misschien hebben we heel ons leven in het verkeerde gender doorgebracht. Het kunnen duizend en één foute keuzes zijn, keuzes die we maken, omdat we onder druk staan, omdat mensen dingen van ons verwachten, omdat we bang zijn of bemind willen worden of aan de tijdgeest toegeven.
Schrijven is het verzet van de ziel tegen die overgave, tegen de vlucht voor onze eigen overvloed, tegen de bange verkramping van onze geest. Voor mij is schrijven een reis langs de denkbeeldige assen tussen het jongetje dat ik was en de oude man die ik zal zijn, tussen de man en de vrouw in mij, tussen rede en waanzin, tussen de Jood in het concentratiekamp en de kampcommandant, die allebei in mij zijn, tussen de Israëliër die ik ben en de Palestijn die ik had kunnen zijn.
Ik weet bijvoorbeeld nog hoe moeilijk ik het had met Ora, de hoofdpersoon van Een vrouw op de vlucht voor een bericht. Twee jaar lang worstelde ik met haar en nog altijd kende ik haar niet. Ze miste de vonk van leven die ik nodig heb om te geloven in het personage dat ik schrijf. Om het te zijn.
Uiteindelijk ging ik zitten en schreef ik haar een simpele, ouderwetse brief met pen en papier. Ik vroeg haar: ‘Wat is hier aan de hand Ora? Waarom ben je zo weerspannig? Waarom geef je je niet over?’ Nog voor ik klaar was, wist ik: ik moet mij aan Ora overgeven, niet omgekeerd. Ik mocht me niet langer verzetten tegen de mogelijkheid van Ora in mij. Ik moest mij overgeven aan de mogelijkheid van een vrouw, van die specifieke vrouw in mij. Ik moest toegeven aan de krachtige magneet van Ora en de vrouwelijkheid die zij projecteerde. Daarna schreef ze zich vrijwel zelf.
De toestand
Ik zou nog veel meer over schrijven kunnen vertellen, maar nu wil ik het hebben over de realiteit van ons leven hier. Over wat wij Israëliërs de matzav noemen, de toestand, een woord dat in het Hebreeuws naar een vorm van stabiliteit verwijst, maar in feite een eufemisme is voor meer dan een eeuw van bloedvergieten, oorlog, terreur, bezetting en doodsangst. En nog meer voor fatalisme en wanhoop.
Misschien bestaat er geen betere plek om over de matzav te praten dan hier, op de Scopusberg. Want als ik naar dit prachtige landschap kijk, weet ik ook dat dit de plaats is waar veel Israëliërs, onder wie sommige leden van de regering, de annexatie van de Westoever willen beginnen. Volgens andere Israëliërs, onder wie ik, zou dat een einde maken aan elke kans om het conflict op te lossen. Het zou ons allemaal veroordelen tot een oorlog die nooit eindigt.
Terwijl ik hier voor u sta, lijkt de realiteit intenser dan ooit aanwezig. Aan de ene kant, een universiteit en alle wijsheid, kennis, menselijkheid en vrijheidsgeest die ze bijna een eeuw lang heeft verzameld. Aan de andere, 3.000 bedoeïenen, mannen, vrouwen en kinderen, leden van een stam die hier al generaties leeft, die geen rechten en geen burgerschap hebben en met pesterijen worden bestookt om hen hier weg te jagen. Zij zijn ook een deel van de matzav. Zij zijn ook onze toestand, onze waarschuwing.
Behoeder van vrede
Bijna exact 50 jaar geleden, kort na de Zesdaagse Oorlog, aanvaardde luitenant-generaal Yitzhak Rabin, de stafchef die ons naar de overwinning had geleid, hier in het amfitheater op de Scopusberg zelf een eredoctoraat. Zijn toespraak, die een enorme weerklank had, was een geslaagde poging om Israël een collectief bewustzijn en geheugen te geven. Ik was toen 13 jaar en ik herinner me hoe de koude rillingen me over de rug liepen. Rabin verwoordde ons gevoel dat wij een mirakel hadden meegemaakt. Hij vertolkte de grootsheid van onze redding. Hij gaf de oorlog en zijn resultaat de status van een parabel die de limieten van de realiteit en de rede bijna te buiten ging.
Hij sprak bezield maar ook sereen, zelfs in die euforische dagen. God werd niet één keer genoemd. Geloof evenmin. Zelfs de ervaring van de Joden die voor het eerst de Klaagmuur konden aanraken, werd niet in een religieuze maar in een historische context geplaatst: ‘De soldaten raakten het hart van de Joodse geschiedenis.’
Rabin zei ook: ‘De vreugde van de overwinning heeft heel de natie in haar greep. Maar toch zien we ook een vreemd verschijnsel bij de soldaten: ze kunnen zich niet met hart en ziel verheugen, hun vreugde is gemengd met verdriet en met verbazing. Misschien heeft het Joodse volk nooit geleerd om de vreugde van de bezetter en de overwinnaar te voelen.’
Maar zelfs terwijl Rabin die woorden sprak, was het embryo van de bezetting al aanwezig, was het zich aan het ontwikkelen en verspreiden en bevatte het al de stamcellen die elke bezetting schept, cellen van nationalisme en racisme en in ons geval ook van messianistische geloofsijver. En ongetwijfeld was er ook al een kiem van die ‘vreugde van de bezetter’, waarvan Rabin hoopte dat wij die niet zouden leren. En die 28 jaar en een lange weg later tot zijn moord zou leiden.
Geen enkele natie lijkt immuun voor de roes van de macht. Naties die sterker en standvastiger zijn dan de onze hebben die verleiding niet kunnen weerstaan. Hoe zouden wij dat dan kunnen, een kleine natiestaat die het grootste deel van zijn geschiedenis zwak en vervolgd was en geen wapens en geen leger had om zich te verdedigen. Een natie die in de eerste dagen van juni 1967 dacht dat ze op de rand van de vernietiging stond en zes dagen later bijna een imperium was geworden.
Dreigende ondergang
Dat was vijftig jaar geleden. Israël is onherkenbaar veranderd. In bijna elk domein heeft het land enorm veel bereikt. Het Joodse volk is naar zijn thuisland teruggekeerd en heeft hier geweldige dingen gepresteerd. Zonder de tragedie van de Palestijnen over het hoofd te zien, is het bijna onvoorstelbaar hoe het Joodse volk, een volk van vluchtelingen en ontheemden, van overlevenden van een gigantische catastrofe, een bloeiende, dynamische en machtige staat heeft opgebouwd.
Om niet te verliezen wat ons allen dierbaar is, om het goede te behouden dat we hier hebben gemaakt, mogen we geen ogenblik vergeten dat onze toekomst niet alleen door externe gevaren wordt bedreigd. Het grootste gevaar, de perversie die het voortbestaan van Israël bedreigt, is dat van een democratie die niet echt meer is maar een illusie.
Wij zijn een democratie want we hebben vrijheid van meningsuiting, een vrije pers, stemrecht, een verkozen parlement, een rechtsstaat. Maar kan een natie die al vijftig jaar lang een ander volk bezet en van zijn vrijheid berooft echt beweren dat ze een democratie is?
Honderd jaar oorlog. Vijftig jaar bezetting. Wat doet dat met de ziel van de mens, met de geest van de natie? Bezet en bezetter tegelijk zijn? Ik denk aan het creatieve proces dat ik daarnet beschreven heb, het gevoel van de oneindigheid van een persoon, elke persoon. Het besef dat onder elk verhaal een andere menselijk verhaal ligt. Dat is menselijke archeologie, laag op laag van verhalen die elk op hun manier waar zijn.
Maar als het leven in constante oorlog wordt geleefd, zonder een echte wil om die oorlog te beëindigen, als dat leven vol is met angst en argwaan en geweld, is het per definitie een beperkt leven. Het beperkt de ziel en de geest. Het is een leven van grote, stereotiepe percepties, de ontkenning van de menselijkheid van de ander en dus zijn negatie.
Dat is het klimaat waarin fanatisme, fascisme en dictatoriale neigingen een voedingsbodem vinden. Het is het klimaat dat ons van individuen in een horde verandert, in een gesloten volk. Het zijn de omstandigheden waarin een burgerlijke, democratische, pluralistische maatschappij die haar kracht dankt aan het recht, de gelijkheid en de mensenrechten, ten onder gaat. Beseffen wij de ernst van het gevaar? Zijn we ertegen opgewassen? Willen onze leiders het echt voorkomen?
Wat over 50 jaar: shalom?
Ik ben begonnen met de literatuur, ik besluit met de realiteit van ons leven. Maar die twee gaan hand in hand. Over 50 jaar zal hier een ander staan. We weten niet in welke realiteit die plechtigheid zal plaatsvinden en zelfs niet of ze dat nog zal doen – ik hoop van wel. We kunnen niet voorspellen welke problemen en welke hoop die toekomstige wereld zullen bezighouden. In welke mate zal de technologie de ziel en zelfs het lichaam van de mensen hebben veranderd? Welke lagen en welke dialecten zullen hun Hebreeuws hebben verrijkt? Zullen ze in hun toespraak, hier op deze plek, het woord shalom gebruiken – ‘vrede’? En zullen ze dat blij doen, of met de pijn van de ontgoocheling en van gemiste kansen?
Ik weet niet hoe Israël er over 50 jaar zal uitzien. Ik hoop alleen dat de persoon die hier zal staan waar ik nu sta, die man of vrouw, trots en oprecht zal kunnen zeggen: ik ben een vrije mens. Een vrij volk. In mijn land, in mijn thuis, in mijn ziel.