Wie? Hoofdonderzoeker aan het RISBO (Erasmus Universiteit Rotterdam). Doet sinds 2009 etnografisch onderzoek naar families van radicaliserende jongeren.
Wat? Het is fout te denken dat jongeren alleen ...
Armoedebestrijding volstaat niet om extremisme tegen te gaan
Jongeren die vanuit ons land gaan vechten in Syrië, zijn niet allemaal laaggeschoolden of gefrustreerden, zegt Marion van San. Heel wat jongeren die radicaliseren, komen uit de middenklasse, zelfs uit de hogere klasse. Pas als we dat begrijpen, kunnen we radicalisme ook aanpakken.
Wie? Hoofdonderzoeker aan het RISBO (Erasmus Universiteit Rotterdam). Doet sinds 2009 etnografisch onderzoek naar families van radicaliserende jongeren.
Wat? Het is fout te denken dat jongeren alleen ...
Wie? Hoofdonderzoeker aan het RISBO (Erasmus Universiteit Rotterdam). Doet sinds 2009 etnografisch onderzoek naar families van radicaliserende jongeren.
Wat? Het is fout te denken dat jongeren alleen radicaliseren omdat ze het slachtoffer zijn van een samenleving die hen niet accepteert en niet laat integreren.
Sinds bekend is geraakt dat er vanuit België, maar ook uit andere Europese landen, zoveel jongeren vertrokken om zich aan te sluiten bij de gewapende strijd in Syrië, is daarover een heftig debat ontstaan. Het debat zoals dat in België wordt gevoerd, is echter doordrongen van een reeks stereotypen, die niet stroken met wat uit de internationale literatuur bekend is, en die een goede analyse van het fenomeen in de weg staan.
Dat jongeren die vanuit Europa naar Syrië vertrekken, vooral slachtoffers zijn van een samenleving die hen niet accepteert en waarin ze geen kansen krijgen – een stelling die onder meer professor Rik Coolsaet naar voren bracht – wordt in ieder geval niet door de feiten ondersteund. Niet alleen in de literatuur over moslimextremisme, maar ook in die over terrorisme in het algemeen, blijkt dat het lang niet altijd gaat om mensen met een lage sociaal-economische status, kanslozen en gefrustreerden, zoals het ook geen mensen zijn met psychiatrische afwijkingen.
Ook de Belgische gezinnen van waaruit jongeren vertrokken zijn, komen niet allemaal uit de lagere klasse. De Syriëstrijders zijn niet allemaal laaggeschoolden en gefrustreerden. Van de discriminatie waarvan zij het slachtoffer zouden zijn geweest, is meestal weinig empirisch bewijs te vinden.
Er is door de jaren heen internationaal veel onderzoek gedaan naar radicalisme en extremisme en wat daaruit blijkt, is dat jonge mannen en vrouwen die radicaliseren en van wie sommigen zich vroeg of laat te buiten gaan aan extremisme, vaak jongeren zijn uit de middenklasse. Er zijn ook voorbeelden bekend van jonge mannen en vrouwen uit de hogere klassen. Denk bijvoorbeeld aan de kapers van 11 september, van wie de meesten uit vooraanstaande families kwamen.
Integratieparadox
Daar komt nog een belangrijke overweging bij. Lage sociaal-economische positie en kansarmoede gelden voor een heel grote groep terwijl slechts heel weinigen het extremistische pad kiezen. Als kansloosheid inderdaad tot extremisme zou leiden, zouden de armste landen in de wereld de meeste extremisten leveren. En we weten dat dit niet het geval is. Zijn er dan helemaal geen kansarmen onder degenen die vertrekken? Die zijn er wel degelijk en dat is de groep waar Coolsaet over schrijft. Maar nogmaals, de groep die naar Syrië is vertrokken, is veel diverser dan hij lijkt te suggereren.
Een ander veel gehoord stereotype in het debat in België is dat, hoewel onderzoek het tegenspreekt, radicalisering nog steeds wordt begrepen als een proces dat voortvloeit uit een mislukte integratie. Onderzoek wijst uit dat juist de zogenaamde integratieparadox een voedingsbodem is voor radicalisering. Met die paradox wordt bedoeld dat de kinderen en de kleinkinderen van immigranten, die hier geboren en opgegroeid zijn, zich in sterke mate richten op de Belgische samenleving. Zij streven sociale acceptatie na en doen er alles aan om zich te integreren. Het gevolg daarrvan is dat zij hogere maatschappelijke verwachtingen hebben dan anderen en vaak gevoeliger zijn voor uitsluiting en (vermeende) discriminatie. Bij negatieve ervaringen kunnen ze zich afkeren van de samenleving en hun heil zoeken in een deviante groepsidentiteit.
Alcohol en drugs
Ik durf dan ook de hypothese aan dat hoe beter jongeren geïntegreerd zijn, hoe groter de kans is dat zij radicaliseren. Voor die hypothese zijn voldoende aanwijzingen te vinden. Vaak waren jongeren die geradicaliseerd zijn, immers vóór hun radicalisering erg westers georiënteerde jongeren, die uitgingen, alcohol gebruikten, vaak softdrugs, maar zich in een latere fase van hun leven meer met hun geloof zijn gaan bezighouden, of zich bekeerd hebben tot de islam en dan binnen de kortste keren doorgeslagen zijn in hun geloof. In veel gevallen hebben zij een afgeronde schoolopleiding of een baan en is hun vriendenkring veelal etnisch gemengd.
Wat opvalt in het debat van de laatste weken en maanden is dat er niet alleen veel te vaak geijkte verklaringen worden gegeven voor het vertrek van zoveel jongeren, maar dat er vervolgens vooral geijkte oplossingen worden aangedragen die eigenlijk een ander probleem bestrijden. Het is evenwel te riskant om in dergelijke schijnoplossingen te volharden nu het gaat om kwesties van leven en dood.
Het feit dat de groep waarover we het hier hebben zo divers is, geeft meteen de moeilijkheid aan bij het zoeken naar oplossingen. Zo weten we dat het tegengaan van armoede niet voldoende is om radicalisme en extremisme tegen te gaan. Net zoals van voorstellen als het aanpakken van de (jeugd)werkloosheid weinig te verwachten valt.
Dit is overigens geen pleidooi om te morrelen aan de fundamenten van het armoedebeleid, of geen werk meer te maken van het bestrijden van de discriminatie op de arbeidsmarkt. Maar men moet niet de illusie koesteren dat die maatregelen radicalisme en extremisme zullen tegengaan. Om de groep waar het hier over gaat werkelijk te begrijpen, is langdurig en diepgaand inzicht nodig in de jongeren en de families waar ze uit voortkomen, zodat we stilaan afstand kunnen nemen van de stereotypen die nu nog veel te vaak het debat overheersen. Al het andere is een maat voor niets.