Edward Hopper is 24 als hij in 1906 in Parijs belandt. Zijn kleine appartement aan de rue de Lille wordt algauw een belangrijke inspiratiebron voor zijn werk. Op de Hopper-tentoonstelling in het Grand ...
GRAND PALAIS BRENGT OVERZICHT VAN EDWARD HOPPER
An American in Paris
| Lieven Van den AbeeleAls geen andere kunstenaar heeft Edward Hopper onze visie op Amerika gekleurd. Dat laat een retrospectieve in Parijs nog eens duidelijk zien.

Edward Hopper is 24 als hij in 1906 in Parijs belandt. Zijn kleine appartement aan de rue de Lille wordt algauw een belangrijke inspiratiebron voor zijn werk. Op de Hopper-tentoonstelling in het Grand Palais hangen verscheidene kleine schilderijtjes van de verlaten binnenplaats en de lege traphal. Ze zien eruit alsof er net iemand is langsgeweest of nog moet komen. De grauwe kleuren herinneren aan zijn leerjaren bij Robert Henri, de latere oprichter van de Ashcan School of de ‘school van de vuilnisbak’.
Hopper schildert ook gezichten van Parijs. Ze hebben iets meer kleur, maar staan nog ver af van de impressionistische en fauvistische stadsgezichten van Pissarro en Marquet, waarmee ze op de tentoonstelling worden vergeleken. Opvallend detail: de Franse schilders bekijken hun stad in vogelperspectief, terwijl Hopper ze systematisch van onderuit benadert. Een standpunt dat hij ook in zijn latere werk veelvuldig gebruikt. Hopper toont de wereld als een schouwtoneel, maar dan op een podium dat vanop de eerste rij bekeken wordt.
In het Grand Palais worden zijn interieurs vergeleken met die van Vallotton en Sickert; zijn theaterscènes met die van Degas; zijn stadsgezichten met de foto’s van Atget. Die tijdgenoten heeft hij in Parijs niet ontmoet en van Picasso had hij nog nooit gehoord.
Door overdreven veel belang te hechten aan de Parijse context trekt de tentoonstelling zich tergend langzaam op gang. We zijn al bijna over de helft van het parcours als de eerste echte Hopper verschijnt, House by the railroad uit 1925. Als schilder was de man duidelijk een laatbloeier. De eerste zalen tonen hoofdzakelijk tekeningen, illustraties en gravures in zwart-wit. Het was pas in de jaren twintig – de kunstenaar is dan al in de veertig – dat hij met succes zijn eigen stijl ontwikkelt.
Claustrofobie
Waaraan hij zijn succes te danken heeft, blijft een intrigerende vraag. Enerzijds is zijn werk zeer herkenbaar, anderzijds valt het moeilijk te klasseren. Vanwege zijn manier van schilderen noemt men hem een realist, vanwege zijn onderwerpen een romanticus, een symbolist of zelfs een metafysische schilder. Zijn composities zijn dan weer zeer formeel en als we de figuren even wegdenken bijna abstract.
Typisch voor Hoppers schilderijen noemt men de claustrofobie van zijn bedrukte interieurs, met in zichzelf gekeerde, zwijgzame of afwezige personages. Tegelijk heeft hij belangstelling voor de typische Amerikaanse architectuur en voor de weidse landschappen van zijn land. In nachtelijke scènes maakt hij gebruik van theatrale licht-donkercontrasten, maar evengoed schildert hij zonovergoten prairies.
Het tweede deel van de tentoonstelling toont de bekendste schilderijen uit de jaren dertig tot zestig, waaronder Lighthouse , Hotel room en Cape Cod evening en vooral het mythische Nighthawks, dat een beeld geeft van een Amerikaans eethuis. De figuren zien er in het felle licht al even troosteloos uit als de toeschouwer die in de koude nacht buiten wordt gesloten.
Hier is duidelijk te zien hoe Hopper op een systematische manier zijn eigen stijl heeft opgebouwd. Meestal vertrekt hij van een licht vervormde, asymmetrische kadrering. Daarin plaatst hij zijn figuren in poses, waardoor elk contact met de toeschouwer wordt uitgesloten. Dramatische licht-donkercontrasten zorgen voor een psychologisch effect en het ongewone palet van groen en blauw, met hier en daar een streepje rood of geel, creëert vervreemding en herkenbaarheid – je ziet onmiddellijk dat het ‘een Hopper’ is. Hoppers schilderstijl is vrij vlak, maar zijn kleuren hebben een grote luminositeit.
Filmstills
Hopper is geen openluchtschilder, zoals de impressionisten. Veel meer is hij een schilder zoals Manet, die in zijn atelier de werkelijkheid herschikt en naar zijn hand zet. Hij doet dat op zo’n sublieme manier dat je als toeschouwer de realiteit ook met de ogen van de kunstenaar begint te zien, waardoor je de indruk krijgt dat de werkelijkheid de kunst imiteert en niet omgekeerd. Tekenen en aquarelleren deed Hopper wel in de natuur en naar het motief, maar op een bepaald moment is hij ook daarmee gestopt, omdat hij naar zijn zeggen in het atelier dieper in zichzelf kon kijken.
En toch is de illustrator nooit ver weg. Zijn doeken zijn niet verhalend, maar cinematografisch. Zoals bij filmstills kun je het beeld ervoor en erna gemakkelijk naar eigen goeddunken invullen. Daardoor krijgen zijn schilderijen de functie van een scherm waarop iedereen zijn eigen herinneringen en verlangens naar hartenlust kan projecteren.
De wereld van Edward Hopper is een artificiële wereld die als echt ervaren wordt. Zoals alle grote kunstenaars legt ook hij de nadruk op zijn medium om aan te tonen dat kunst altijd kunstmatig is. Veelzeggend daarbij is zijn allerlaatste schilderij, Two comedians , uit 1966, dat de tentoonstelling afsluit. Het is geen verwijzing naar de populaire witte clown Gilles van Watteau, zoals in Frankrijk graag gedacht wordt, maar een portret van de schilder en zijn vrouw Jo, die sinds hun huwelijk in 1924 zijn enige model was. Vanop de bühne maken ze hun laatste reverence, alsof ze alvorens definitief te verdwijnen ons nog even duidelijk willen maken dat het allemaal maar theater was.