Van alle vragen die zijn gerezen door de uithaal van Bart De Wever naar ‘de media' is de vraag of hij niet ergens ook wel een punt heeft de minst interessante. Als je met een vlammenwerper brandende ...
Wat de mediakritiek over de mediacriticus leert
De hond van De Wever
| Bart Sturtewagen
Van alle vragen die zijn gerezen door de uithaal van Bart De Wever naar ‘de media' is de vraag of hij niet ergens ook wel een punt heeft de minst interessante. Als je met een vlammenwerper brandende kerosine in een zwaai van 360 graden verspreidt, moet het al raar lopen dat je niets van betekenis treft.
Media maken fouten. Dat is een tautologie, om hem meteen maar te citeren. Sommige media maken zich misschien geen zorgen over het effect daarvan op hun geloofwaardigheid. Het moet zijn dat geloofwaardigheid niet hun belangrijkste aandachtspunt is. Voor andere, zoals degene die ik de eer heb te mogen dienen, is de wetenschap dat we vele fouten maken een permanente obsessie. De gedachte dat wat we onze lezers brengen fataal onvolkomen is, kwelt ons onophoudelijk. Toch gaan we er koppig mee door.
De ellende van ons vak is immers dat we maar via het maken van fouten in de buurt kunnen komen van iets wat op de waarheid begint te lijken. Dat proces is pijnlijk. Dagelijks gaan we door de kwelling van de dissectie van de krant, beseffend dat het op diverse punten beter had gekund en dus gemoeten. Vervolgens gaan we opnieuw aan de slag, hopend en knokkend om dichter bij het onbereikbare doel te komen.
Hoe kun je geloofwaardig zijn, zonder de waarheid te kennen? Dat is de verschrikkelijke uitdaging waarvoor vele mediamensen staan. Dit onderscheidt hen, niet van ‘de politici' – want dat zou een grove veralgemening zijn – maar wel van politici die de waarheid al kennen. Hun waarheid weliswaar, maar dat is dan ook de enige waarheid die hen interesseert. Wie de waarheid al kent, kan feilloos de schromelijke ontoereikendheid van anderen analyseren. Dat is een comfortabele positie.
Er is iets raars aan de dubbele redenering van sommige mediacritici, waarbij Bart De Wever zich nu heeft aangesloten. Zij hebben twee klachten: de ene is dat media met hebben en houden verkocht zijn aan de commercie en daarom de lezers en kijkers naar de mond praten. De andere is dat ze van 's ochtends tot 's avonds niets anders doen dan te proberen diezelfde lezers en kijkers ertoe te brengen iets anders te denken dan ze zelf zouden willen. Die twee premissen sluiten elkaar uit. Het is het een of het andere. Tenzij men zou beweren dat lezers en kijkers slechts schapen zijn die zich willoos laten lijmen door perfide opinies die de hunne niet zijn. De journalist of politicus die zo cynisch is geworden om dat te geloven, moet ermee ophouden.
Übercynicus
Mediakritiek wordt pas interessant als het uitgangspunt wordt aanvaard dat perfectie niet alleen onbereikbaar is, maar zelfs te vuur en te zwaard bestreden moet worden. Die perfectie kan immers alleen bestaan voor degene die het voorrecht heeft de definitie ervan te bepalen. Het is door de botsing met het imperfecte dat verheldering optreedt. We mogen aannemen dat Bart De Wever het met dit alles grotendeels eens is, want dat blijkt uit de Thorbeckerede die hij in het Nederlands parlement hield.
De vraag, de echt belangrijke vraag die hij opriep, blijft dus waarom hij naderhand in een interview alle subtiliteit en dus het grootste deel van zijn intelligentie liet varen en aan stukken trapte wat hij net had beweerd. Het pleit voor zijn superieure debatkunst dat hij in interviews daarover er moeiteloos in slaagde die kwestie te omzeilen. Hij hakte trefzeker in op de politici en de altijd uit voorraad leverbare analisten die kennelijk de tekst van zijn toespraak niet hadden gelezen. Terwijl de wezenlijke vraag was waarom er zo'n hemelsbrede discrepantie tussen beiden was. Hij deed nam geen afstand van zijn ruwe gesproken woorden, maar verdedigde zich met de nuance uit zijn geschreven tekst.
Dat is slim en handig. Maar het roept een nieuwe vraag op: is Bart De Wever een übercynicus geworden? Hebben we voortaan te maken met iemand die zich altijd de winnaar weet in debatten die hij op zijn persoon betrekt en dat spel tot in de perfectie heeft verfijnd? Wie hem aanvalt, of zelfs maar schroomvallig een andere mening naar voren schuift, vergroot hem en verkleint zichzelf, althans in de ogen van diegenen die hem interesseren. Meer moet dat niet zijn?
Wat is er met die andere Bart De Wever gebeurd? Waar is de elegante duellist heen die nog geen kiezers had, geen vleierij van lakeien om zich heen? Van wie het een plezier was een discussie te verliezen omdat die zo fraai was verlopen? Die de wereld nog niet verdeeld had in vriend en vijand? De man die niet te beroerd was zichzelf met enige spot vanop afstand te bekijken? De man die daaruit juist zijn originaliteit en singuliere aantrekkingskracht putte? Waarom is het voor hem zo moeilijk geworden om simpelweg afstand te nemen van een vergissing, zoals het Apache-interview, zonder te vrezen dat het bouwwerk instort? Is het dat wat er gebeurt als je een monument, een instituut bent geworden?
Niets is hoger
Als er iets onuitstaanbaar moet zijn aan Being Bart De Wever, dan wel dat iedereen het recht schijnt te mogen hebben op een mening over hem en op inzicht in zijn psyche. Dat hij die status zelf over zich heeft afgeroepen is waar, maar dat maakt het voor wie het aan de ontvangende zijde meemaakt niet minder irritant. Laat daarvoor enig begrip bestaan. Toch is de kwestie aan de orde.
De Wever is top en hij staat aan de top. Dat is indrukwekkend en het is weinigen gegeven. Maar allen die hem zijn voorgegaan weten: vanop die plek is er niets hogers. De enige ambitie die nog rest is er zo lang mogelijk te blijven. Is dat voldoende voor een man als Bart De Wever? Alles wat je ziet en allen die je ziet, zijn lager. En de enige weg voorwaarts, in welke richting ook, is naar beneden. Ook iemand die al jaren weet en zegt dat dat moment ooit komt, moet slikken als het er is. De toenemende hang naar polarisering is een veeg teken. Bart De Wever is niet meer Bart De Werver. Zijn legers rukken niet meer ongehinderd op, ze graven zich in. De huifkarren in de rondte. In het fort neemt, met het isolement, de samenhorigheid toe. Je ontmoet er alleen nog gelijkgestemden, met gedeelde woede over de boze buitenwereld. Het is niet meer veroveren, het is behouden en schuilen. En schieten op onzichtbare vijanden, ergens daarbuiten.